13 JULI 1994

DECREET betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap (B.S. 31-08-1994)

Zoals gewijzigd bij Decr. 21-12-1994 - B.S. 16-03-1995

Decr. 19-04-1995 - B.S. 20-07-1995

Arr. nr. 88/95, 21-12-1995 - B.S. 24-01-1996

Arr. nr. 6/96, 18-01-1996 - B.S. 02-02-1996

Decr. 16-04-1996 - B.S. 12-06-1996

Decr. 08-07-1996 - B.S. 05-09-1996

Decr. 15-07-1997 - B.S. 21-08-1997

Decr. 19-12-1997 - B.S. 30-12-1997

Arr. Nr. 80/97, 17-12-1997 - B.S. 03-02-1998

Decr. 23-06-1998 - B.S. 08-08-1998

Decr. 07-07-1998 - B.S. 28-08-1998

Decr. 14-07-1998 - B.S. 29-08-1998
 




INHOUDSOPGAVE


 




Artikels

TITEL I. Algemene bepalingen

HOOFDSTUK I. Definities 2

HOOFDSTUK II. Zending van de hogescholen en toepassingsgebied 3 - 4

TITEL II. Organisatie van onderwijs, onderzoek en dienstverlening

HOOFDSTUK I. Organisatie van het onderwijs

Afdeling 1. Studiegebieden 5

Afdeling 2. Voltijds en deeltijds studeren 6

Afdeling 3. Contactonderwijs en onderwijs op afstand 7

Afdeling 4. Opleidingen 8

Onderafdeling 1. Basisopleidingen 9 - 17

Onderafdeling 2. Voortgezette opleidingen 18 - 19

Onderafdeling 3. Posthogeschoolvorming 20

Onderafdeling 4. Lerarenopleiding 20bis - 20septies

Afdeling 5. Toelatingsvoorwaarden 21 - 26

Afdeling 6. Inschrijving van de student 27 - 30

Afdeling 7. Inschrijvingsgeld en examengeld 31 - 35

Afdeling 8. Opleidingsprogramma en studieomvang 36 - 41

Afdeling 9. Organisatie van het academiejaar 42

Afdeling 10. Organisatie van de examens en bekrachtiging van de studie 43 - 48

Afdeling 11. Diploma's en graden 49 - 51

Afdeling 12. Examencommissies van de Vlaamse Gemeenschap 52

Afdeling 13. Taalregeling 53

Afdeling 14. Onderwijs en examenregeling: studiecontract 54 - 56

Afdeling 15. Gelijkwaardigheid 57

Afdeling 16. Geïntegreerd Hoger Onderwijs 57bis - 57sexies

HOOFDSTUK II. Kwaliteitsbewaking 58 - 60

HOOFDSTUK III. Samenwerkingsakkoorden 61 - 63

TITEL III. Rechtspositieregeling van het personeel van de hogescholen

HOOFDSTUK I. Gemeenschappelijke bepalingen

Afdeling 1. Administratieve standen

Onderafdeling 1. Algemene bepalingen 64 - 66

Onderafdeling 2. Dienstactiviteit 67 - 69

Onderafdeling 3. Non-activiteit 70 - 73

Onderafdeling 4. Terbeschikkingstelling 74 - 76

Afdeling 2. Evaluatie 77

Afdeling 3. Tucht 78 - 88

Afdeling 4. Toegang tot de ambten 89 - 91

Afdeling 5. Einde aanstelling en definitieve ambtsneerlegging 92 - 96

HOOFDSTUK II. Onderwijzend personeel

Afdeling 1. Algemene bepalingen 97 - 100

Afdeling 2. Samenstelling, taakomschrijving en opdracht 101 - 115

Afdeling 3. Werving, bevordering en ambtswijziging 126 - 127

Afdeling 4. Toegang tot de ambten 128 - 134

Afdeling 5. Bezoldigingsregeling 135 - 146

Afdeling 6. Cumulatieregeling 147 - 150

HOOFDSTUK III. Administratief en technisch personeel

Afdeling 1. Toepassingsgebied 151

Afdeling 2. Loopbaanstructuur 152 - 154

Afdeling 3. Bezoldigingsregeling 155 - 162

Afdeling 4. Toewijzing van betrekkingen 163 - 168

Afdeling 5. Anciënniteiten 169

Afdeling 6. Cumulatieregeling 170 - 171

TITEL IV. Financiering en beheer van de hogescholen

HOOFDSTUK I. Financiering van de werking van de hogescholen

Afdeling 1. Werkingsuitkeringen 172 - 173

Afdeling 2. Financierbaarheid hogescholen 174

Afdeling 3. Financierbaarheid opleidingen 175 - 176

Afdeling 4. Financierbaarheid studenten 177

Afdeling 5. Berekening financiering 178 - 195

HOOFDSTUK II. Financiering van de investeringen

Afdeling 1. Investeringen 196 - 200

Afdeling 2. Investeringsdiensten

Onderafdeling 1. De Vlaamse autonome hogescholen 201 - 205

Onderafdeling 2. Gesubsidieerde hogescholen 206

HOOFDSTUK III. Financiering en beheer van de sociale voorzieningen 207 - 215

HOOFDSTUK IV. Beheer van de hogeschool

Afdeling 1. Beheer van de goederen 216 - 217

Afdeling 2. Activiteiten van de hogeschool

Onderafdeling 1. Inkomsten uit onderwijsverstrekking 218

Onderafdeling 2. Oneerlijke concurrentie en publiciteit 219 - 222

Afdeling 3. Begroting 223 - 229

Afdeling 4. Vaststelling van de personeelsformatie 230 - 232

Afdeling 5. Boekhouding 233

Afdeling 6. Jaarrekening en jaarverslag 234 - 239

HOOFDSTUK V. Beheerscontrole

Afdeling 1. Definitie van de controle 240 - 241

Afdeling 2. De commissarissen van de Vlaamse regering 242 - 252

Afdeling 3. Controle van de v.z.w.'s voor sociale voorzieningen 253

TITEL V. Bestuur en medezeggenschap

HOOFDSTUK I. De Vlaamse autonome hogeschool

Afdeling 1. Algemene bepalingen 254 - 256

Afdeling 2. Bestuursstructuur van de Vlaamse autonome hogescholen

Onderafdeling 1. Algemene bepaling 257

Onderafdeling 2. De raad van bestuur 258 - 266

Onderafdeling 3. Het bestuurscollege 267 - 271

Onderafdeling 4. De algemeen directeur 272 - 273

Onderafdeling 5. De departementen en andere bestuursorganen 274 - 279

Afdeling 3. De onderhandelingscomités 280 - 281

Afdeling 4. De studentenraad 282

HOOFDSTUK II. Algemene samenwerkingsverbanden 283

HOOFDSTUK III. Het bestuur van en de medezeggenschap in de gesubsidieerde hogescholen

Afdeling 1. Algemene bepalingen 284 - 288

Afdeling 2. De medezeggenschapsorganen

Onderafdeling 1. De academische raad 289 - 295

Onderafdeling 2. De departementale raad 296 - 299

Onderafdeling 3. De studentenraad 300

Afdeling 3. De onderhandelingscomités 301 - 304

HOOFDSTUK IV. Begeleiding en ondersteuning 304bis

TITEL VI. Bijzondere bepalingen 305 - 312bis

TITEL VII. Overgangsbepalingen

HOOFDSTUK I. Overgangsbepalingen betreffende de organisatie van het onderwijs 313 - 314bis

HOOFDSTUK II. Overgangsbepalingen betreffende het personeel

Afdeling 1. Algemeen 315 - 316bis

Afdeling 2. Onderwijzend personeel 317 - 332bis

Afdeling 3. Administratief en technisch personeel 333 - 338

Afdeling 4. Andere overgangsbepalingen 339 - 340bis

HOOFDSTUK IIbis. Projecten voor het Hoger Kunstonderwijs 340ter - 340sexies

HOOFDSTUK III. Overgangsbepalingen betreffende de financiering en het beheer

Afdeling 1. Overgangsbepalingen betreffende de werkingsuitkeringen 341 - 341bis

Afdeling 2. Overgangsbepalingen betreffende de investeringen

Onderafdeling 1. Vlaamse autonome hogescholen 342

Onderafdeling 2. Gesubsidieerd onderwijs 343

Onderafdeling 3. Andere overgangsbepalingen 334 - 346bis

TITEL VIII. Opheffings- en slotbepalingen

HOOFDSTUK I. Opheffingsbepalingen 347 - 368

HOOFDSTUK II. Inwerkingtreding 369
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

De Vlaamse Raad heeft aangenomen en Wij, Regering bekrachtigen het geen volgt:

Artikel 1. Dit decreet regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 127 van de Grondwet.
 


TITEL I. ALGEMENE BEPALINGEN

HOOFDSTUK I. Definities


 


Artikel 2. Er wordt verstaan onder:

11° hogeschool: een instelling die hoger onderwijs organiseert overeenkomstig de bepalingen van dit decreet en die bestuurd wordt door één raad van bestuur;

12° Vlaamse autonome hogeschool: een hogeschool met een publiekrechtelijk karakter zoals bedoeld in titel V van dit decreet en in titel VIbis van het bijzonder decreet van 19 december 1988 betreffende de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs;

13° hogeschool van het gemeenschapsonderwijs: een hogeschool met een publiekrechtelijk karakter zoals bedoeld in het bijzonder decreet van 19 december 1988 betreffende de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs, met uitzondering van de hogescholen bedoeld in titel Vlbis van het bijzonder decreet van 19 december 1988 betreffende de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs;

14° gesubsidieerde officiële hogeschool: een hogeschool met een publiekrechtelijk karakter die opgericht is door een provincie, een gemeente of een OCMW;

15° gesubsidieerde vrije hogeschool: een hogeschool met een privaatrechtelijk karakter; 16° hogeschoolbestuur: het bestuursorgaan dat door of krachtens de wet, het decreet of de statuten is aangewezen om de door of krachtens dit decreet toegewezen bevoegdheden uit te oefenen; 17° departement: organisatorisch deel van de hogeschool dat geleid wordt door een departementshoofd; 18° studiegebied: een van de categorieën vermeld in artikel 5 van dit decreet waarin opleidingen zijn samengebracht; 19° cyclus: een studieperiode die leidt tot een graad; 10° opleiding: een samenhangend geheel van georganiseerde onderwijs- en andere studieactiviteiten, in of over een studiegebied heen; 11° optie: een differentiatie binnen een opleiding die leidt tot een afzonderlijke vermelding op het diploma; 12° opleidingsonderdeel: een deel van een opleiding binnen een bepaald studiejaar, dat bestaat uit een of meer onderwijsactiviteiten en bijbehorende studieactiviteiten en dat eindigt met een examen; 13° examen: de beoordeling van een student per hem opgelegd opleidingsonderdeel; 14° vrijstelling en studieduurverkorting: het opleidingsonderdeel, respectievelijk het geheel van opleidingsonderdelen die samen ten minste één studiejaar bedragen, waaraan men niet hoeft deel te nemen en waarover men geen examen dient af te leggen overeenkomstig artikel 41 van dit decreet;

15° overdracht: het overdragen van examencijfers binnen één studiejaar van de eerste naar de tweede examenperiode;

16° overzetting: het overdragen van examencijfers naar het daaropvolgende academiejaar; 17° studiepunt: de eenheid waarmee de omvang van de <onderwijs- en andere studieactiviteiten> van een opleiding wordt uitgedrukt volgens een uniform voorgeschreven norm; (Decr. 19-04-1995) 18° graad: aanduiding van de titel toegekend op het einde van een cyclus en vastgelegd in een diploma of getuigschrift;

19° kwalificatie: een specificatie van een graad die verwijst naar de gevolgde opleiding en eventueel naar de optie;

20° academiejaar: een periode van één jaar die ten vroegste op 1 september en uiterlijk op 1 oktober begint en eindigt op de dag voor het begin van het volgende academiejaar;

21° inschrijvingsgeld: het geld dat een student betaalt bij de inschrijving voor de deelname aan de onderwijsactiviteiten van een voltijds of deeltijds studiejaar;

22° examengeld: het geld dat een student betaalt voor de deelname aan de examens georganiseerd tijdens een academiejaar;

23° beursstudent:

-  student die een studietoelage ontvangt van de Vlaamse Gemeenschap;

-  student, onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie, die beantwoordt aan de criteria om een studietoelage van de Vlaamse Gemeenschap te krijgen zoals bepaald in het reglement op de studietoelagen;

-  ABOS-bursaal;

-  student die wel de financiële voorwaarden vervult om een studietoelage te ontvangen, maar geen studietoelage krijgt omdat hij zich voor de tweede <of een derde> maal voor hetzelfde studiejaar heeft ingeschreven <op voorwaarde dat deze student voldoet aan de voorwaarden van artikel 177, 3°, b> of al een diploma van het hoger onderwijs heeft;

(Decr. 08-07-1996) 24° bijna-beursstudent: student die geen studietoelage van de Vlaamse Gemeenschap ontvangt, maar wiens referentie-inkomen hoogstens 50.000 frank ligt boven de financiële maximumgrens bepaald in het reglement op de studietoelagen; 25° aanstelling: het tijdelijk toewijzen van een betrekking aan een personeelslid; 26° ambt: een functie die door een personeelslid in de hogeschool wordt uitgeoefend, door de Vlaamse Gemeenschap wordt gefinancierd en waarvan de arbeidsvoorwaarden in hoofdzaak in onderhavige rechtspositieregeling vastgelegd zijn;

27° ambtswijziging: de aanstelling of benoeming van een personeelslid van de hogeschool in een ander ambt binnen de hogeschool;

28° artistiekgebonden onderwijsactiviteiten: door het hogeschoolbestuur bepaalde onderwijsactiviteiten van zuiver artistieke aard in de studiegebieden architectuur, audiovisuele en beeldende kunst, muziek en dramatische kunst, en productontwikkeling die rechtstreeks gericht zijn op de beoefening van de kunst;

<28° bis artistieke bekendheid: de erkenning van de vermaardheid van een persoon in een kunsttak of aan de kunsten gerelateerde beroepstak als voorwaarde tot benoeming zoals bedoeld in artikel 128, § 2.>

<28° ter artistieke faam: de erkenning van de vermaardheid van een persoon in een kunsttak of aan de kunsten gerelateerde beroepstak als voorwaarde tot concordantie tot docent, zoals bedoeld in artikel 317bis.>

(Decr. 14-07-1998)

29° benoeming: het in vast verband toewijzen van een betrekking aan een personeelslid;

30° betrekking: de concrete werkgelegenheid in een bepaald ambt in een hogeschool, uitgedrukt in een door het hogeschoolbestuur bepaald procentueel aandeel per week. Een betrekking kan voltijds of deeltijds zijn;

31° bekwaamheidsbewijs: het samenhangend geheel van vereisten die aan een persoon worden gesteld voor de uitoefening van een bepaald ambt. Deze vereisten kunnen een combinatie zijn van onder andere het bezit van een bepaald diploma, nuttige ervaring, een aanvullend getuigschrift;

32° bevordering: de benoeming van een benoemd personeelslid in een ambt waaraan een hogere salarisschaal verbonden is dan aan het ambt waarvan hij titularis was vóór zijn bevordering;

33° contractuele functie: een functie uitgeoefend door een personeelslid dat door de hogeschool in dienst genomen is overeenkomstig de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten of bij contract op zelfstandige basis;

34° deeltijdse betrekking voor leden van het onderwijzend personeel: een betrekking met een opdracht waarvan de omvang een procentueel aandeel van een voltijdse betrekking bedraagt. Het procentueel aandeel bedraagt <...> ten minste 10 procent van een voltijdse betrekking, en wordt steeds uitgedrukt in een veelvoud van vijf. Voor de bepaling van het procentueel aandeel komt elke halve dag per week die besteed wordt ten dienste van de hogeschool overeen met 10 procent;

(Decr. 08-07-1996) 35° deeltijdse betrekking voor leden van het administratief en technisch personeel: een betrekking met een opdracht waarvan de omvang ten minste 50 procent van een voltijdse betrekking bedraagt;

36° geldelijke anciënniteit: het totaal van de in aanmerking komende diensten voor de vaststelling van het salaris van het personeelslid;

37° mandaat: een bijzondere taak die tijdelijk aan een personeelslid toegewezen wordt krachtens een bijzondere machtiging van het hogeschoolbestuur;

38° nuttige anciënniteit: het aantal jaren van de totale geldelijke anciënniteit dat op de eerste dag van de maand recht geeft op een salarisverhoging;

39° opdracht: de prestaties, uitgedrukt in procenten, per week door het personeelslid geleverd in een bepaald ambt in een hogeschool;

40° salaris: de bezoldiging die een personeelslid ingevolge zijn betrekking overeenkomstig een vastgestelde schaal ontvangt;

41° titularis: het personeelslid dat in een vacante betrekking benoemd of aangesteld werd; het personeelslid dat tijdelijk de titularis vervangt is geen titularis van de betrekking;

42° vacante betrekking: een betrekking die niet toegewezen is aan een titularis door benoeming of aanstelling; 43° voltijdse betrekking: een betrekking waaraan een opdracht van 100 procent verbonden is en die een volledige beschikbaarheid voor de hogeschool inhoudt, gedefinieerd overeenkomstig de gangbare arbeidsduurregeling;

44° werving: eerste aanstelling of benoeming hetzij tot lid van het onderwijzend personeel van de hogeschool, hetzij tot lid van het administratief en technisch personeel van de hogeschool;

45° onderwijsbevoegdheid: het geheel van opleidingen en opties die de hogeschool bij of krachtens dit decreet kan organiseren;

46° posthogeschoolvorming: het geheel van bij- en nascholingsprogramma's aan de hogeschool; 47° onderwijsactiviteiten: de algemene benaming voor theoretische vakken, oefenzittingen, practica, laboratoria, didactische activiteiten, de aan de student individueel opgelegde werken en de stages;

48° projectmatig wetenschappelijk onderzoek: onderzoek in samenwerking met de universiteiten of derden waarbij vooraf het onderwerp, de duur en de modaliteiten worden vastgelegd;

49° nevenactiviteiten: elke bezigheid door een personeelslid uitgeoefend naast de opdracht waarvoor het ten principale titel aangesteld of benoemd is aan de hogeschool;

50° diensturen: de tijd die de leden van het administratief en technisch personeel ambtshalve dienen te besteden aan de uitoefening van de opdracht waarmee zij door de hogeschool werden belast binnen het kader van de gangbare arbeidsduurregeling;

51° maatschappelijke dienstverlening: alle prestaties ten behoeve van derden, tegen vergoeding geleverd door de diensten van een hogeschool of hieraan verbonden personen, en die voortvloeien uit aan de hogeschool aanwezige kennis, resultaten van projectmatig wetenschappelijk onderzoek of technologie;

52° instemmingsbevoegdheid: het akkoord verlenen aan een beslissing van het hogeschoolbestuur, die zonder dit akkoord niet rechtsgeldig is;

53° vestiging: het grondgebied van een hogeschool omvat één of meer vestigingen. Elke vestiging is een gemeente of een geheel van aan elkaar grenzende gemeenten waar de hogeschool onderwijsbevoegdheid heeft. Voor de hogescholen gevestigd in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad die wegens hun activiteiten moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de Vlaamse Gemeenschap, geldt het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad als één vestiging.

<54° bruto-oppervlakte van een gebouw: het geheel van de vloeroppervlakten van alle vloerniveaus. De vloerniveaus zijn inzonderheid de verdiepingen die geheel of gedeeltelijk onder de grond zijn gebouwd, de bovengrondse verdiepingen en de verdiepingen voor technische installaties.

De bruto-vloeroppervlakte van ieder vloerniveau wordt bepaald door de buitenomtrek van de bouwdelen die het gebouw begrenzen ter hoogte van de vloer. De oppervlakte van de trappen, de liften en de installatiekokers moet op ieder niveau tot de vloeroppervlakte worden gerekend. Worden niet als bruto-oppervlakte beschouwd:

- de kruipruimten tussen de gelijkvloerse verdieping en onderste niveau van het gebouw;

- de dakverdiepingen, zolders en kelders die niet als bruikbare lokalen kunnen worden ingericht;

- de technische holle ruimten, tenzij deze volkomen afgewerkt zijn, die deel uitmaken van het gebouw en een vrije hoogte hebben van ten minste 2 meter;

- de uitwendige noodtrappen;

- de openingen en holle ruimten van meer dan 4 vierkante meter;

55° nieuwbouw: alle werken die strekken tot de oprichting van nieuwe gebouwen of de uitbreiding van de bestaande gebouwen;

56° verbouwing: alle werken uitgevoerd aan bestaande gebouwen.>

(Decr. 15-07-1997)
 



 

HOOFDSTUK II. Zending van de hogescholen en toepassingsgebied

 


Artikel 3. Hogescholen zijn, in het belang van de samenleving, tezelfdertijd werkzaam op het gebied van het hogeschoolonderwijs, de maatschappelijke dienstverlening en eventueel het projectmatig wetenschappelijk onderzoek in het kader van een samenwerking met een binnenlandse of buitenlandse universiteit of derden. Daarenboven maakt de ontwikkeling en de beoefening van de kunsten deel uit van de opdracht van de hogescholen die opleidingen organiseren in de studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst, en muziek en dramatische kunst.

Het verstrekken van hogeschoolonderwijs is de kerntaak van de hogeschool.

Ter vervulling van hun zending kunnen de hogescholen alle rechtshandelingen stellen, inbegrepen het sluiten van overeenkomsten met personen van privaat recht of van publiek recht.

Artikel 4. Onder toepassing van dit decreet vallen:

1l° de door de Vlaamse Gemeenschap bij het van kracht worden van dit decreet georganiseerde, gefinancierde of gesubsidieerde hogescholen opgenomen als bijlage II bij dit decreet; 12° de hogescholen die uit deze zouden ontstaan.
 


TITEL II. ORGANISATIE VAN ONDERWIJS, ONDERZOEK EN DIENSTVERLENING

HOOFDSTUK I. Organisatie van het onderwijs

AFDELING 1. Studiegebieden


 


Artikel 5. De hogescholen kunnen opleidingen organiseren in de volgende studiegebieden:

11° architectuur;

12° gezondheidszorg;

13° industriële wetenschappen en technologie;

14° audiovisuele en beeldende kunst;

15° muziek en dramatische kunst;

16° biotechniek;

17° onderwijs;

18° productontwikkeling;

19° sociaal-agogisch werk;

10° toegepaste taalkunde;

11° handelswetenschappen en bedrijfskunde.
 


AFDELING 2. Voltijds en deeltijds studeren


 


Artikel 6. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 28 en 47, kunnen de hogescholen hun opleidingen zowel voltijds als deeltijds aanbieden.

Een voltijds student schrijft zich per academiejaar in voor alle onderwijs en andere studieactiviteiten van een volledig studiejaar, verminderd met de eventuele vrijstellingen.

Een deeltijds student schrijft zich per academiejaar in voor de helft van de onderwijs- en andere studieactiviteiten van een volledig studiejaar, verminderd met de eventuele vrijstellingen en waarvan het programma is vastgelegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 55.
 


AFDELING 3. Contactonderwijs en onderwijs op afstand


 


Artikel 7. De hogescholen kunnen hun opleidingen aanbieden in contactonderwijs of in onderwijs op afstand. Contactonderwijs is het onderwijs dat gegeven wordt in een rechtstreeks contact tussen de onderwijsverstrekker en de student, en op grond daarvan gebonden is aan een bepaalde plaats van onderwijsverstrekking.

Onderwijs op afstand is het onderwijs dat bijna uitsluitend met behulp van media wordt verstrekt, waardoor de student niet aan een bepaalde plaats van onderwijsverstrekking is gebonden. Indien een opleiding in de vorm van onderwijs op afstand wordt georganiseerd, dient voor die opleidingsonderdelen specifiek studiemateriaal te worden ontwikkeld dat naar vorm en inhoud is afgestemd op de begeleide zelfstudie.
 


AFDELING 4. Opleidingen


 


Artikel 8. Het hoger onderwijs verstrekt door de hogescholen bestaat uit:

11° basisopleidingen;

12° voortgezette opleidingen;

13° posthogeschoolvorming;

<4° lerarenopleidingen.>

Decr. 16-04-1996)
 


ONDERAFDELING 1. Basisopleidingen


 


Artikel 9. De basisopleidingen sluiten aan bij het secundair onderwijs.

Artikel 10. § 1. De hogescholen kunnen basisopleidingen organiseren bestaande uit één cyclus, en de overeenkomstige graden verlenen in de volgende studiegebieden:

11° architectuur, waarvoor de graad van gegradueerde wordt verleend;

12° gezondheidszorg, waarvoor de graad van gegradueerde wordt verleend;

13° industriële wetenschappen en technologie, waarvoor de graad van gegradueerde wordt verleend;

14° audiovisuele en beeldende kunst, en muziek en dramatische kunst, waarvoor de graad van gegradueerde wordt verleend; 15° biotechniek, waarvoor de graad van gegradueerde wordt verleend;

1<?>:

17° sociaal-agogisch werk, waarvoor de graad van gegradueerde wordt verleend;

18° handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor de graad van gegradueerde wordt verleend.

(Decr. 16-04-1996)

De gecoördineerde lijst van basisopleidingen van één cyclus, met vermelding van de opties, de graden en eventuele kwalificaties, is opgenomen als bijlage I bij dit decreet.

§ 2. De basisopleidingen van één cyclus en de overeenkomstige graden zijn gericht op het verwerven van beroepsvaardigheden, gestoeld op wetenschappelijk onderbouwde kennis. In het geheel dragen ze bij tot de algemeen menselijke vorming en zijn ze in het bijzonder gericht op de praktische toepassing van de wetenschappen, het zelfstandig denken en het ontwikkelen van creativiteit en beroepsvaardigheid.

Artikel 11. § 1. De hogescholen kunnen basisopleidingen organiseren bestaande uit twee cycli en in de volgende studiegebieden de overeenkomstige graden verlenen:

11° architectuur, waarvoor de graden van kandidaat, architect en interieurarchitect worden verleend;

12° industriële wetenschappen en technologie, waarvoor de graden van kandidaat, kandidaat-industrieel ingenieur, licentiaat en industrieel ingenieur worden verleend;

13° audiovisuele en beeldende kunst, muziek en dramatische kunst, waarvoor de graden van kandidaat en meester in audiovisuele kunst, in beeldende kunst, in productdesign, in dramatische kunst en in muziek worden verleend;

14° biotechniek, waarvoor de graden van kandidaat-industrieel ingenieur en industrieel ingenieur worden verleend;

15° productontwikkeling, waarvoor de graden van kandidaat en licentiaat worden verleend;

16° toegepaste taalkunde, waarvoor de graden van kandidaat en licentiaat worden verleend;

17° handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor de graden van kandidaat, kandidaat-handelsingenieur, licentiaat en handelsingenieur worden verleend. <8°gezondheidszorg, waarvoor de graden van kandidaat en licentiaat worden verleend.>

(Decr. 23-06-1998)

De gecoördineerde lijst van basisopleidingen van twee cycli, met vermelding van de opties, de graden en eventuele kwalificaties, is opgenomen in bijlage I van dit decreet.

§ 2. De basisopleidingen van twee cycli en de overeenkomstige graden zijn van academisch niveau en dus gestoeld op wetenschappelijke kennis. In het geheel dragen ze bij tot de algemeen menselijke vorming en zijn ze in het bijzonder gericht op de toepassing van de wetenschappen, het zelfstandig denken en het ontwikkelen van de creativiteit.

§ 3. De basisopleiding handelswetenschappen uit het studiegebied handelswetenschappen en bedrijfskunde is als basisopleiding equivalent met de academische opleiding toegepaste economische wetenschappen uit het studiegebied economische en toegepaste economische wetenschappen.

§ 4. De lijst van basisopleidingen van twee cycli met hun overeenkomstige graden van academisch niveau, kan door een decreet worden gewijzigd.

Artikel 12. § 1. Vóór <1 mei 2002> worden de basisopleidingen en opties getoetst op hun leefbaarheid in het kader van de bepalingen van dit decreet, hun maatschappelijke relevantie, het beroepsprofiel en de inhoudelijke kwaliteit. Op basis van deze evaluatie kan de Vlaamse regering de opleidingen en opties herschikken vanaf 1 oktober 1998.

(Decr. 14-07-1998)

§ 2. De Vlaamse regering kan na advies van de Vlaamse Onderwijsraad vanaf het academiejaar 1998-1999 de bijlage I van dit decreet aanvullen of wijzigen onder de volgende voorwaarden:

1l° nieuwe basisopleidingen of opties moeten worden geklasseerd in of over de studiegebieden of bij bestaande opleidingen; ze mogen slechts leiden tot de graden die bij of krachtens dit decreet vermeld zijn;

12° nieuwe basisopleidingen of opties moeten inzake studieomvang en studieduur voldoen aan de eisen die in dit decreet gesteld zijn;

13° nieuwe basisopleidingen of opties mogen geen overlapping inhouden van opleidingen die voorbehouden zijn aan het academisch onderwijs;

14° de maatschappelijke behoefte van de nieuwe basisopleiding of optie moet objectief aantoonbaar zijn.

De Vlaamse regering kan een basisopleiding of optie alleen maar afschaffen, indien zij aan geen enkele hogeschool meer wordt georganiseerd.

Artikel 13. § 1. De hogescholen hebben onderwijsbevoegdheid inzake de in de artikelen 10 en 11 bepaalde basisopleidingen en opties, zoals vermeld in bijlage II van dit decreet. De hogescholen kunnen deze onderwijsbevoegdheid slechts uitoefenen op het grondgebied van de aldaar bepaalde gemeente of het aldaar bepaalde geheel van gemeenten.

<De Vlaamse regering past jaarlijks de tekst in Bijlage II aan aan de reële wijzigingen die in toepassing van dit decreet plaatsvinden.>

(Decr. 14-07-1998)

§ 2. Indien de in bijlage II vermelde hogescholen met elkaar fuseren, neemt de nieuwe hogeschool de onderwijsbevoegdheid en het grondgebied van de fuserende hogescholen over.

<Indien een hogeschool dezelfde basisopleiding in meer dan één vestiging organiseert, kan zij deze basisopleiding hergroeperen in één of twee vestigingen.

Een basisopleiding die door de hogeschool slechts in één vestiging wordt georganiseerd, kan door de hogeschool in haar geheel worden overgebracht naar een andere vestiging die tot haar grondgebied behoort.>

(Decr. 19-04-1995)

§ 3. Indien een hogeschool een haar toegekende basisopleiding niet meer organiseert, verliest zij hiervoor haar onderwijsbevoegdheid.

Artikel 14. § 1. De hogeschool kan vanaf het academiejaar 1999-2000 een vestiging slechts in stand houden, indien deze vestiging ten minste 200 financierbare studenten telt.

<In afwijking van het vorige lid kan de Hogeschool Antwerpen de basisopleiding van één cyclus grafische bedrijven in de vestiging Turnhout blijven organiseren, ongeacht het aantal financierbare studenten.>

(Decr. 14-07-1998)

§ 2. Een hogeschool kan vanaf het academiejaar 1999-2000 maximum vier vestigingen hebben. De vestigingen van een hogeschool moeten gelegen zijn in dezelfde provincie of in elk aan elkaar grenzende provincies. De provincie Vlaams Brabant en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad worden voor de toepassing van deze paragraaf beschouwd als één provincie.

Artikel 15. § 1. Een hogeschool kan vanaf het academiejaar 1999-2000 binnen dezelfde vestiging een opleiding slechts eenmaal organiseren.

§ 2. Een hogeschool kan vanaf het academiejaar 1999-2000 dezelfde opleiding in maximum twee vestigingen organiseren, op voorwaarde dat die opleiding bij het van kracht worden van dit decreet in die vestigingen georganiseerd wordt.

Artikel 16. § 1. Vanaf het academiejaar 1996-1997 en voor de basisopleidingen van één cyclus van het studiegebied handelswetenschappen en bedrijfskunde vanaf het academiejaar 1995-1996 kan een hogeschool haar onderwijsbevoegdheid inzake opties wijzigen onder de volgende voorwaarden:

11° de optie moet voorkomen in bijlage I van dit decreet;

12° de basisopleiding behoort tot de onderwijsbevoegdheid van de hogeschool;

13° de vestiging waar een wijziging van opties gebeurt, telt ten minste 600 financierbare studenten;

14° het hogeschoolbestuur meldt deze wijziging aan de Vlaamse regering ten minste vijf maanden vóór de aanvang van het academiejaar.
 
 
In afwijking van 3° kan een hogeschool in een vestiging met minder dan 600 financierbare studenten haar onderwijsbevoegdheid inzake opties wijzigen op voorwaarde dat:

11° de optie aansluit bij een opleiding die minstens 200 financierbare studenten telt;

12° de hogeschool deze nieuwe optie slechts in één vestiging organiseert.

§ 2. Na de evaluatie zoals voorzien in artikel 12, § 1, en na advies van de Vlaamse Onderwijsraad, kan een hogeschool vanaf het academiejaar 1999-2000 een basisopleiding die behoort tot haar onderwijsbevoegdheid <in haar geheel> ruilen voor een andere basisopleiding binnen de studiegebieden waarvoor de hogeschool onderwijsbevoegdheid heeft, onder de volgende voorwaarden:

11° beide basisopleidingen komen voor in bijlage I van dit decreet;

12° de vestiging waar de nieuwe opleiding zal worden georganiseerd, telt ten minste 600 financierbare studenten;

13° een basisopleiding van één cyclus kan slechts ingeruild worden voor een andere basisopleiding van één cyclus; een basisopleiding van twee cycli kan slechts ingeruild worden voor een andere basisopleiding van twee cycli;

14° het hogeschoolbestuur meldt deze wijziging aan de Vlaamse regering ten minste vijf maanden vóór de aanvang van het academiejaar.

(Decr. 19-04-95)

§ 3. Na de evaluatie zoals voorzien in artikel 12, § l, en na advies van de Vlaamse Onderwijsraad, kan de Vlaamse regering vanaf het academiejaar 1998-1999 onder de hierna vermelde voorwaarden de onderwijsbevoegdheid inzake basisopleidingen van de hogescholen uitbreiden:

11° de basisopleiding moet voorkomen in bijlage I van dit decreet;

12° de vestiging waar de nieuwe opleiding zal worden georganiseerd, telt ten minste 600 financierbare studenten; 13° de basisopleiding moet behoren tot een aan de hogeschool toegewezen studiegebied.

<§ 4. In afwijking van de §§ 2 en 3 kan de Vlaamse regering vóór het academiejaar 1998-1999, aan de hogescholen toestaan hun onderwijsbevoegdheid voor de optie kinesitherapie te ruilen voor een basisopleiding onder volgende voorwaarden:

01° de vestiging waar de nieuwe opleiding wordt georganiseerd telt ten minste 600 financierbare studenten;

02° de basisopleiding moet voorkomen in bijlage I van dit decreet;

03° de hogeschool organiseert niet de opleiding kinesitherapie;

04° de nieuwe opleiding wordt georganiseerd uiterlijk met ingang van het academiejaar 1999-2000.>

(Decr. 23-06-1998)

Artikel 17. De berekening van het aantal financierbare studenten bedoeld in deze onderafdeling gebeurt op basis van het gemiddeld aantal studenten op 1 februari van de voorbije drie academiejaren.

<Indien een hogeschool niet voldoet aan de voorwaarden bepaald in de artikelen 14 en 15, bouwt zij de betrokken vestiging of basisopleiding hetzij onmiddellijk, hetzij studiejaar per studiejaar, af.>

(Decr. 19-04-1995)
 


ONDERAFDELING 2. Voortgezette opleidingen


 


Artikel 18. De hogeschool kan voortgezette opleidingen aanbieden onder de volgende voorwaarden:

11° de voortgezette opleidingen sluiten aan bij de basisopleidingen van het hoger onderwijs; ze zijn gericht op een aanvulling of verbreding van de basisopleiding of op de uitdieping van of een bijzondere specialisatie in een studiegebied;

12° de basisopleidingen waarop zij aansluiten moeten tot de onderwijsbevoegdheid van de hogeschool behoren;

13° de voortgezette opleiding bestaat uit ten minste één studiejaar waarvan de studieomvang ten minste 1500 uren telt.

De hogescholen kunnen de voortgezette opleidingen bekrachtigen met één van de graden van "gediplomeerde in de voortgezette studie van ..." . <4° In afwijking van 3° van dit artikel bepaalt de Vlaamse regering de minimumomvang van de voortgezette lerarenopleiding basiseducatie.> (Decr. 16-04-1996)
 
 

Artikel 19. <?>

(Decr. 16-04-1996)
 


ONDERAFDELING 3. Posthogeschoolvorming


 


Artikel 20. De hogescholen kunnen buiten de basisopleidingen en de voortgezette opleidingen posthogeschoolvorming organiseren. Zij kunnen deze posthogeschoolvorming met een getuigschrift bekrachtigen.
 


<ONDERAFDELING 4. Lerarenopleiding


 


Artikel 20bis. De lerarenopleidingen ingericht door de hogescholen zijn:

- de initiële lerarenopleidingen;

- de initiële lerarenopleidingen van academisch niveau;

- de voortgezette lerarenopleidingen.

De lerarenopleidingen behoren tot het studiegebied onderwijs. De gecoördineerde lijst van lerarenopleidingen met vermelding van de opties en de graden is opgenomen als bijlage I bij dit decreet.

Artikel 20ter. § 1. De initiële lerarenopleidingen bedoeld in dit decreet zijn:

- kleuteronderwijs, waarvoor de graad van kleuteronderwijzer(es) wordt verleend;

- lager onderwijs, waarvoor de graad van onderwijzer(es) wordt verleend;

- secundair onderwijs-groep 1, waarvoor de graad van geaggregeerde voor het secundair onderwijs-groep 1 (met vermelding van de optie) wordt verleend)
 
 
§ 2. Tenzij anders vermeld, gelden alle bepalingen die van toepassing zijn op de basisopleidingen van één cyclus ook voor de initiële lerarenopleidingen vermeld in § 1.

Artikel 20quater. § 1. De opties van de opleiding secundair onderwijs-groep 1 worden bepaald door basisclusters van de opleidingseenheden en de uitdieping van opleidingseenheden.

De student bepaalt de samenstelling van zijn basiscluster van opleidingseenheden en de uitdieping binnen de door de hogeschool aangeboden mogelijkheden.

Elke basiscluster bestaat uit een aantal opleidingseenheden vermeld in § 2 voor een totaal puntengewicht van 3 punten.

§ 2. De opleidingseenheden met hun respectievelijk puntengewicht zijn de volgende:

11.  Opleidingseenheden met een gewicht 1:

Aardrijkskunde, geschiedenis, Engels, wiskunde, fysica, Latijn, biologie, Frans, Nederlands, godsdienst, niet-confessionele zedenleer, economie, technisch-technologische opvoeding, burotica of informatica, project algemene vakken, kleding, bewegingsrecreatie.
 
 
12.  Opleidingseenheden met een gewicht 2: A. Mechanica-electriciteit, voeding/verzorging-kleding, handel-burotica, bio-esthetiek-haartooi, hout-bouw, biotechnieken-land- en tuinbouw.

B. Muzikale opvoeding, plastische opvoeding, lichamelijke opvoeding.
 
 

De opleidingseenheid bewegingsrecreatie kan enkel gecombineerd worden met de opleidingseenheid lichamelijke opvoeding.

§ 3. Eén van de opleidingseenheden uit de basiscluster wordt uitgediept, met dien verstande dat van de opleidingseenheden vermeld onder § 2, 2 A slechts één van de samenstellende delen uitgediept kan worden.

In afwijking van het eerste lid:

- kunnen de opleidingseenheden Latijn en technisch-technologische opvoeding niet uitgediept worden;

- kan ook Duits als gelijkwaardig met een verdiepingseenheid gekozen worden

- kan ook chemie als gelijkwaardig met een verdiepingseenheid gekozen worden, op voorwaarde dat zowel fysica als biologie deel uitmaken van de basiscluster;

- kunnen twee opleidingseenheden uitgediept worden voor zover deze zijn: de opleidingseenheid project algemene vakken en één opleidingseenheid uit volgende groep: aardrijkskunde, geschiedenis, Engels, wiskunde, fysica, biologie, Frans, Nederlands, godsdienst, niet-confessionele zedenleer, economie.
 
 

Artikel 20quinquies. De hogescholen die basisopleidingen van twee cycli aanbieden in het studiegebied handelswetenschappen en bedrijfskunde, in het studiegebied audiovisuele en beeldende kunst of in het studiegebied muziek en dramatische kunst, kunnen aansluitend bij deze basisopleidingen een initiële lerarenopleiding van academisch niveau organiseren, die wordt bekrachtigd met de graad van geaggregeerde voor het secundair onderwijs-groep 2.

Artikel 20sexies. § 1. Een hogeschool kan voor kleuteronderwijzers(essen) volgende voortgezette lerarenopleidingen organiseren, op voorwaarde dat de hogeschool zowel de initiële lerarenopleiding kleuteronderwijs als de initiële lerarenopleiding lager onderwijs organiseert:

- de voortgezette lerarenopleiding lager onderwijs, waarvoor het overeenkomstig <diploma> wordt verleend;

- de voortgezette lerarenopleiding lichamelijke opvoeding, waarvoor het <diploma> van leermeester lichamelijke opvoeding wordt verleend.
 
 

§ 2. Een hogeschool kan voor onderwijzers(essen) volgende voortgezette lerarenopleidingen organiseren:

Indien zij de initiële lerarenopleiding lager onderwijs organiseert:

- de voortgezette lerarenopleiding lichamelijke opvoeding, waarvoor het <diploma> van leermeester lichamelijke opvoeding wordt verleend;

- de voortgezette lerarenopleiding niet-confessionele zedenleer, waarvoor het overeenstemmend <diploma> wordt verleend;

- de voortgezette lerarenopleiding godsdienst, waarvoor het overeenstemmend <diploma> wordt verleend.

Indien de hogeschool zowel de initiële lerarenopleiding lager onderwijs als de initiële lerarenopleiding kleuteronderwijs organiseert:

- de voortgezette lerarenopleiding kleuteronderwijs, waarvoor het overeenkomstig <diploma> wordt verleend.
 
 
Indien de hogeschool zowel de initiële lerarenopleiding lager onderwijs als de initiële opleiding secundair onderwijs-groep 1 organiseert: - de voortgezette lerarenopleiding voor de algemene vakken in het eerste leerjaar B van het secundair onderwijs en het beroepsvoorbereidend leerjaar, waarvoor het overeenkomstig <diploma> wordt verleend.
 
 
§ 3. Een hogeschool kan voor geaggregeerden voor het secundair onderwijs-groep 1 organiseren:

Indien zij de initiële lerarenopleiding secundair onderwijs groep 1 organiseert:

- de voortgezette lerarenopleiding voor de bijkomende uitdieping van een opleidingseenheid van de basiscluster of voor Duits of chemie, waarvoor het overeenkomstig <diploma> wordt verleend. Voor de uitdieping van chemie gelden dezelfde vooraarden als vermeld in artikel 20quater, § 3.
 
 
Indien de hogeschool zowel de initiële lerarenopleiding secundair onderwijs-groep 1 als de initiële lerarenopleiding lager onderwijs organiseert: - de voortgezette lerarenopleiding lager onderwijs, waarvoor het overeenkomstig <diploma> wordt verleend.
 
 
§ 4. Voor de toepassing van dit artikel worden de houders van het diploma leraar kleuteronderwijs gelijkgesteld met kleuteronderwijzers(essen) en de houders van het diploma geaggregeerde voor het lager secundair onderwijs gelijkgesteld met geaggregeerden voor het secundair onderwijs-groep 1.

§ 5. Een hogeschool die zowel het studiegebied onderwijs als het studiegebied sociaal-agogisch werk organiseert, kan een voortgezette lerarenopleiding basiseducatie inrichten.

<§ 6. Een hogeschool die zowel het studiegebied onderwijs als ten minste twee basisopleidingen van twee cycli van de studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst en muziek en dramatische kunst organiseert, kan een voortgezette lerarenopleiding muzische vorming inrichten voor houders van een diploma van een initiële lerarenopleiding of van een initiële lerarenopleiding van academisch niveau.>

(Decr. 14-07-1998)

Artikel 20septies. Hogescholen die een initiële lerarenopleiding organiseren, kunnen een voortgezette lerarenopleiding buitengewoon onderwijs organiseren, waarvoor het overeenkomstig <diploma> wordt verleend.>

(Decr. 16-04-1996)

(Decr. 15.07-19.97)

§ 1. In afwijking van artikel 20sexies van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, zoals ingevoegd bij dit decreet, kunnen de hogescholen die zowel de opleiding leraar kleuteronderwijs als de opleiding leraar lager onderwijs organiseren, gedurende het academiejaar 1996-1997 de volgende voortgezette lerarenopleidingen organiseren:

- de voortgezette lerarenopleiding lager onderwijs;

- de voortgezette lerarenopleiding lichamelijke opvoeding;

- de voortgezette lerarenopleiding zedenleer;

- de voortgezette lerarenopleiding godsdienst;

- de voortgezette lerarenopleiding kleuteronderwijs.

§ 2. In afwijking van hetzelfde artikel kunnen de hogescholen die zowel het studiegebied onderwijs als het studiegebied sociaal-agogisch werk organiseren, gedurende het academiejaar 1996-1997 de voortgezette lerarenopleiding basiseducatie organiseren.

§ 3. In afwijking van artikel 20septies van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap zoals ingevoegd door dit decreet kunnen hogescholen die een basisopleiding van het studiegebied onderwijs organiseren gedurende het academiejaar 1996-1997 een voortgezette lerarenopleiding buitengewoon onderwijs organiseren.

(Decr. 16-04-1996, artikel 42)
 


AFDELING 5. Toelatingsvoorwaarden


 


Artikel 21. Voor de inschrijving voor een basisopleiding geldt als algemene toelatingsvoorwaarde het bezit van een <diploma van het secundair onderwijs> of een diploma van het hoger onderwijs of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn of internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend, of dat ingeschreven is op de lijst bedoeld in artikel 23.

(Decr. 19-04-1995)

Bij ontstentenis van een dergelijke erkenning kan de hogeschool, bij een met redenen omklede beslissing, personen die in een land buiten de Europese Unie een diploma behaald hebben dat toelating verleent tot gelijkwaardig hoger onderwijs van dat land, toelaten tot inschrijving voor een basisopleiding.

Artikel 22. § 1. Voor de inschrijving voor de tweede cyclus van een basisopleiding geldt als toelatingsvoorwaarde het bezit van een diploma van de eerste cyclus van deze basisopleiding.

§ 2. Het hogeschoolbestuur kan eveneens tot de tweede cyclus toelaten:

11° de houders van een diploma van de eerste cyclus van een verwante basisopleiding van academisch niveau; 12° de houders van een diploma van de eerste cyclus van een verwante academische opleiding.

Het hogeschoolbestuur deelt haar beslissingen ter zake jaarlijks voor 31 maart mee aan de Vlaamse regering via de commissaris van de Vlaamse regering.

Artikel 23. De Vlaamse regering zal een lijst van binnenlandse en buitenlandse diploma's of getuigschriften opstellen die, voor wat de toelating tot de basisopleiding betreft, gelijkgesteld worden met de in de artikelen 21 en 22 vermelde diploma's.

Artikel 24. Onverminderd de algemene toelatingsvoorwaarden, wordt niemand toegelaten tot de basisopleiding nautische wetenschappen zonder geslaagd te zijn voor een geschiktheidsproef eigen aan de maritieme opleidingen. De hogeschool waar de student zich wenst in te schrijven, neemt deze geschiktheidsproef af.

Artikel 25. Onverminderd de algemene toelatingsvoorwaarden wordt niemand toegelaten tot de opleidingen van de studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst, en muziek en dramatische kunst, zonder geslaagd te zijn voor een artistieke toelatingsproef eigen aan deze opleidingen. De hogeschool waar de student zich wenst in te schrijven, neemt deze toelatingsproef af.

Artikel 26. § 1. Voor de inschrijving voor een voortgezette opleiding geldt als toelatingsvoorwaarde het bezit van een diploma van het hoger onderwijs dat krachtens een beslissing van de hogeschool toelating verleent tot die opleiding.

§ 2. De hogeschool kan daarenboven de inschrijving in een voortgezette opleiding afhankelijk maken van het slagen voor een toelatingsexamen.

§ 3. <...>

(Decr. 16-04-1996)

<Artikel 26bis. Voor de inschrijving in een lerarenopleiding van academisch niveau geldt als toelatingsvoorwaarde het bezit van een diploma van de eerste cyclus van een basisopleiding van academisch niveau bedoeld in artikel 20quinquies of een diploma bedoeld in artikel 22, §2.

(Decr. 16-04-1996)
 


AFDELING 6. Inschrijving van de student


 


Artikel 27. Iedere student kiest vrij de hogeschool waar hij zich wenst in te schrijven.

De hogeschool kan de inschrijving weigeren van een student die gedurende de laatste twee academiejaren niet slaagde voor hetzij een studiejaar, hetzij een gedeelte van een studiejaar waarvoor hij was ingeschreven.

De hogeschool kan de toelating tot de eerste inschrijving in één of meer opleidingen afhankelijk stellen van het bewijs dat een student hetzij geslaagd is voor een daartoe door de hogeschool georganiseerd examen over de voldoende kennis van het Nederlands, hetzij de examens van ten minste één studiejaar in het secundair of hoger onderwijs in het Nederlands met goed gevolg heeft afgelegd.

Artikel 28. De inschrijving is een noodzakelijke voorwaarde om deel te nemen aan de examens in een bepaald academiejaar. Bij elke inschrijving wordt ten minste vermeld: de opleiding, het desbetreffende studiejaar of de desbetreffende studiejaren en de keuze tussen voltijds of deeltijds studeren. In voorkomend geval wordt de inschrijving aangevuld met het individueel aangepaste door het hogeschoolbestuur goedgekeurde jaarprogramma zoals bedoeld in artikel 47, § 2 en § 3.

Artikel 29. Een regelmatig ingeschreven student is een student die:

11° voldoet aan de toelatingsvoorwaarden

12° zich ingeschreven heeft uiterlijk op 1 februari van het academiejaar op de door het hogeschoolbestuur voorgeschreven wijze.
 
 
Artikel 30. De student die niet regelmatig is ingeschreven, is een vrij student. De vrije student kan zich inschrijven voor één of meer door de hogeschool georganiseerde opleidingsonderdelen en daarover examens afleggen. In voorkomend geval krijgt hij het bewijs dat hij geslaagd is voor de betrokken opleidingsonderdelen.
 


AFDELING 7. Inschrijvingsgeld en examengeld


 


Artikel 31. Het hogeschoolbestuur stelt jaarlijks vóór 1 mei de bedragen van het inschrijvingsgeld en het examengeld vast.

Artikel 32. § 1. Voor de basisopleidingen bedraagt het jaarlijkse inschrijvingsgeld minstens 2.500 frank en hoogstens 14.500 frank.

Voor beursstudenten bedraagt het jaarlijkse inschrijvingsgeld ten hoogste 2.200 frank.

Voor bijna-beursstudenten bedraagt het jaarlijks inschrijvingsgeld ten hoogste twee derde van het bedrag vermeld in het eerste lid van deze paragraaf

§ 2. Voor een student die in hetzelfde academiejaar een tweede inschrijving neemt, bedraagt het inschrijvingsgeld de helft van de bedragen vermeld in § l.

§ 3. Voor de student die deeltijds studeert, bedraagt het inschrijvingsgeld de helft van de bedragen vermeld in § 1.

Artikel 33. § l. Jaarlijks worden de bedragen vermeld in artikel 32 aangepast aan de evolutie van de index van de consumptieprijzen. De referentiedatum voor de jaarlijkse aanpassing van de evolutie van de index van de consumptieprijzen is 1 september 1990.

§ 2. Het in artikel 32 bepaalde maximumbedrag geldt niet voor de inschrijving van niet-financierbare studenten en vrije studenten. Het hogeschoolbestuur bepaalt hiervoor vrij het inschrijvingsgeld.

Artikel 34. Het bedrag van het examengeld wordt met ingang van het academiejaar 1995-1996 vastgelegd op hoogstens 2.000 frank. Dit bedrag wordt voor de beursstudenten vastgelegd op hoogstens 1.000 frank en voor de bijna-beursstudenten op hoogstens 1.500 frank. Dit bedrag mag slechts eenmaal per academiejaar aan de student gevraagd worden.

Artikel 35. De hogeschool beschikt over het inschrijvings- en examengeld. Zij gebruikt deze inkomsten om personeels- en werkingskosten te betalen die rechtstreeks of onrechtstreeks ten goede komen aan de studenten.
 


AFDELING 8. Opleidingsprogramma en studieomvang


 


Artikel 36. Het hogeschoolbestuur bepaalt voor elke opleiding het opleidingsprogramma. Dit bestaat uit een samenhangend geheel van onderwijs- en andere studieactiviteiten gericht op de verwezenlijking van welomschreven doelstellingen inzake kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes waarover degene die de opleiding voltooit, dient te beschikken.

Met uitzondering van de opties van de opleidingen van de studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst, en muziek en dramatische kunst, <en onderwijs> is een optie geënt op een gemeenschappelijke stam van ten minste één derde en ten hoogste twee derde van het opleidingsprogramma.

(Decr. 16-04-1996)

Het houdt hierbij rekening met de bij of krachtens de wet, het decreet of de Europese richtlijn vastgelegde voorwaarden die de toegang tot bepaalde ambten of beroepen regelen, of die andere voorschriften met betrekking tot de opleiding inhouden.

Artikel 37. Het hogeschoolbestuur deelt elke opleiding in studiejaren in. Elk studiejaar omvat een samenhangend geheel van onderwijs- en andere studieactiviteiten.

Artikel 38. § 1. De hogeschool drukt de studieomvang van elk studiejaar en van elk onderdeel van het opleidingsprogramma uit in studiepunten.

§ 2. De studieomvang van een studiejaar bedraagt ten minste 1.500 en ten hoogste 1.800 uur onderwijs- en andere studieactiviteiten.

§ 3. De Vlaamse regering bepaalt, na advies van de Vlaamse onderwijsraad, het aantal studiepunten per studiejaar en de wijze waarop die studiepunten worden berekend.

Artikel 39. Alle basisopleidingen bestaande uit één cyclus zijn ingedeeld in drie studiejaren.

Niemand wordt toegelaten tot het eindexamen voor het behalen van <een graad op het einde van een basisopleiding>, als hij aan zijn studie niet ten minste drie academiejaren heeft besteed.

Decr. 16-04-1996)

Artikel 40. § 1. Elke cyclus van de basisopleidingen van academisch niveau is ingedeeld in twee studiejaren.

Niemand wordt toegelaten tot het eindexamen voor het behalen van de graad van kandidaat, kandidaat-handelsingenieur of kandidaat-industrieel ingenieur, licentiaat, interieurarchitect, industrieel ingenieur, meester in beeldende kunst, meester in audiovisuele kunst of meester in dramatische kunst, indien hij aan zijn studie niet ten minste twee academiejaren heeft besteed.

§ 2. In afwijking van § 1, eerste lid, is de tweede cyclus van de basisopleidingen die leiden tot de graad van handelsingenieur, architect, licentiaat in productontwikkeling, meester in productdesign of meester in muziek ingedeeld in drie studiejaren.

Niemand wordt toegelaten tot het eindexamen voor het behalen van de graad van handelsingenieur, architect, licentiaat in productontwikkeling, meester in productdesign en meester in muziek indien hij aan zijn studie niet ten minste drie academiejaren heeft besteed.

<§ 3. Voor het behalen van de graad van "geaggregeerde voor het onderwijs" is het bezit van een diploma van de tweede cyclus van een opleiding van academisch niveau, van een academische opleiding of een daarmee gelijkgestelde opleiding vereist.>

(Decr. 08-07-1996)

<§ 4. In afwijking van § 1 van dit artikel en artikel 22 kunnen studenten die beschikken over het diploma van de optie kinesitherapie of over het kandidaatsdiploma van de academische opleiding revalidatiewetenschappen en kinesitherapie, het diploma van licentiaat in de kinesitherapie behalen, indien zij aan hun studie minstens twee academiejaren besteden.>

(Decr. 23-06-1998)

<Artikel 40bis. Geïntegreerd in de basisopleiding van twee cycli vermeld in het artikel 20quinquies zoals ingevoegd door het decreet van 16 april 1996 worden tijdens de tweede cyclus minimum 270 uren onderwijs- of andere studieactiviteiten voor de initiële lerarenopleiding van academisch niveau aangeboden. Voor de afgestudeerden die dit onderdeel niet hebben gevolgd, moet dit deeltijds worden ingericht. Tevens worden, gedeeltelijk of volledig parallel met, of na de tweede cyclus tussen de 600 en de 750 uren onderwijs- of andere studieactiviteiten aan de initiële lerarenopleiding van academisch niveau ingericht, waarvan ten minste 1/3 begeleide onderwijspraktijk.>

(Decr. 16-04-1996)

<Artikel 40ter. De Vlaamse regering bepaalt de minimale studieomvang van de voortgezette lerarenopleidingen.>

(Decr. 16-04-1996)

Artikel 41. § 1. Het hogeschoolbestuur kan vrijstellingen of studieduurverkorting verlenen aan personen die in het bezit zijn van een diploma of getuigschrift van hoger onderwijs of die geslaagd zijn in ten minste één studiejaar van een opleiding van het hoger onderwijs.

<In afwijking van het vorige lid kan een getuigschrift, uitgereikt ter bekrachtiging van posthogeschoolvorming, geen aanleiding geven tot het verlenen van vrijstellingen of studieduurverkorting.>

(Decr. 14-07-1998)

§ 2. De duur van de cyclus waarbinnen studieduurverkorting verleend is, kan nooit minder bedragen dan één studiejaar.

§ 3. De Vlaamse regering bepaalt, na advies van de Vlaamse Onderwijsraad, de minimale regels voor het verlenen van vrijstellingen en studieduurverkorting.
 


AFDELING 9. Organisatie van het academiejaar


 


Artikel 42. Het hogeschoolbestuur bepaalt de wijze van organisatie van de onderwijsactiviteiten, met inbegrip van de vakantie- en verlofregeling voor de studenten.
 


AFDELING 10. Organisatie van de examens en bekrachtiging van de studie


 


Artikel 43. De hogeschool organiseert ieder academiejaar per studiejaar en per opleiding twee examenperiodes.

Artikel 44. Per studiejaar en per opleiding stelt de hogeschool één examencommissie in.

Artikel 45. Niemand mag zich in de loop van een academiejaar meer dan tweemaal voor dezelfde examens of dezelfde examengedeelten aanmelden.

Niemand wordt door de examencommissie van een bepaald studiejaar geslaagd verklaard, tenzij hij alle examens van het opleidingsprogramma van dat studiejaar, behoudens verleende vrijstellingen, heeft afgelegd.

Artikel 46. Om tot een volgend studiejaar te worden toegelaten, moet de student geslaagd zijn voor de examens van het vorige studiejaar van dezelfde opleiding, onverminderd het bepaalde in de artikelen 41 en 47.

Artikel 47. § 1. De examencommissie kan de niet-geslaagde student, op basis van met goed gevolg afgelegde examens, overdracht van examencijfers verlenen voor de tweede examenperiode binnen hetzelfde academiejaar.

§ 2. De examencommissie kan de niet-geslaagde student, op basis van met goed gevolg afgelegde examens, overzetting van examencijfers verlenen voor het daaropvolgende academiejaar. Zij kan de student in dit geval toestaan reeds de onderwijsactiviteiten van een studiejaar volgend op dat waarvoor hij ingeschreven is, te volgen en de daarbij behorende examens af te leggen.

§ 3. De Vlaamse regering bepaalt, na advies van de Vlaamse Onderwijsraad, de regels voor de overdracht en overzetting van examencijfers en voor het volgen van onderwijsactiviteiten van een volgend studiejaar.

Artikel 48. Onverminderd de bepalingen van artikel 29 behaalt de student die, behoudens verleende vrijstellingen, door de examencommissie geslaagd is verklaard voor de examens van het laatste studiejaar, een diploma.
 


AFDELING 11. Diploma's en graden


 


Artikel 49. De hogeschool waar de student is ingeschreven, kent de graden toe en reikt de diploma's uit. Door hun uitreiking krachtens dit decreet zijn de diploma's van rechtswege erkend en bekrachtigd.

Artikel 50. Als een opleiding is georganiseerd in samenwerking met één of meer andere hogescholen overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 62 of 63, kunnen de betrokken hogescholen deze opleiding met een gezamenlijk diploma bekrachtigen.

Artikel 51. De Vlaamse regering bepaalt de vorm van en de vermeldingen op de diploma's en de getuigschriften.
 


AFDELING 12. Examencommissies van de Vlaamse Gemeenschap


 


Artikel 52. § 1. Voor ieder studiejaar van iedere opleiding kunnen kandidaten zich aanmelden bij een examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap. Deze examencommissie reikt dezelfde diploma's uit en kent dezelfde graden toe als de hogeschool. De Vlaamse regering bepaalt de samenstelling, de organisatie en werking van deze examencommissie.

§ 2. Het bedrag voor deelname aan deze examens bedraagt 5000 frank. Jaarlijks wordt dit bedrag aangepast aan de evolutie van de index van de consumptieprijzen. De referentiedatum voor de jaarlijkse aanpassing aan de evolutie van de index van de consumptieprijzen is 1  september 1990.

§ 3. De bepalingen van de artikelen 39 en 40 in verband met de studieduur gelden niet voor de kandidaten die zich aanmelden bij een examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap.
 


AFDELING 13. Taalregeling


 


Artikel 53. De onderwijs- en bestuurstaal in de hogescholen is het Nederlands. De volgende onderwijsactiviteiten kunnen in een andere taal worden gedoceerd en geëxamineerd:

11° die welke een vreemde taal tot onderwerp hebben, in deze taal;

12° die welke in de tweede cyclus van de basisopleidingen van academisch niveau en in het laatste studiejaar van de basisopleidingen bestaande uit één cyclus en in de voortgezette opleidingen worden verzorgd door anderstalige gastprofessoren. Deze onderwijsactiviteiten vormen ten hoogste twintig procent van het programma; 13° die met betrekking tot opleidingsprogramma's specifiek ten behoeve van buitenlandse studenten opgesteld 14° die met betrekking tot de posthogeschoolvorming; 15° die met betrekking tot voortgezette opleidingen, voor zover een door de hogeschool voldoend geacht aantal niet-Nederlandstaligen zich hiervoor hebben ingeschreven.
 
 
De studenten behouden te allen tijde het recht om een volledige basisopleiding in het Nederlands te volgen en over een aldaar in een vreemde taal gevolgde onderwijsactiviteit examen in het Nederlands af te leggen, de onderwijsactiviteiten die een vreemde taal tot onderwerp hebben uitgezonderd.
 


AFDELING 14. Onderwijs en examenregeling: studiecontract


 


Artikel 54. Het hogeschoolbestuur maakt vóór het begin van het academiejaar het onderwijsaanbod en de onderwijs- en examenregeling openbaar. Het overhandigt de student bij zijn inschrijving de onderwijs- en examenregeling.

Artikel 55. Het hogeschoolbestuur bepaalt voor iedere aangeboden opleiding een onderwijsregeling. Deze omvat ten minste:

11° de doelstellingen en inhoud van elke opleiding, het opleidingsprogramma en de indeling ervan in studiejaren en opleidingsonderdelen;

12° de voorwaarden waaronder opleidingsonderdelen en examens, respectievelijk gevolgd en afgelegd in andere instellingen van hoger onderwijs van binnenlands en buitenlands statuut, in aanmerking kunnen komen voor verkorting van studieduur en vrijstelling van examens, onverminderd het bepaalde in artikel 47;

13° het aantal studiepunten verbonden aan elk opleidingsonderdeel;

14° de organisatie van het academiejaar met inbegrip van de vakantie en verlofregeling;

15° het tuchtreglement van de studenten;

16° de organisatie van de opleiding in de vorm van voltijds of deeltijds contactonderwijs;

17° de volgorde waarin de examens moeten worden afgelegd;

18° de wijze waarop de student vrijstellingen en studieduurverkorting kan krijgen;

19° de organisatie van een aantal informatiesessies voor de studenten van het eerste studiejaar van elke basisopleiding; 10° de procedure op grond waarvan men overdracht en overzetting van examencijfers kan krijgen. <11° de voorwaarden waaronder studenten onderwijsactiviteiten kunnen volgen en examens kunnen afleggen over opleidingsonderdelen van hun opleidingsprogramma, aan andere instellingen voor hoger onderwijs in binnen en buitenland.> (Decr. 19-04-1995)

Artikel 56. Het hogeschoolbestuur stelt een examenreglement op. Dit omvat ten minste:

11° de procedure om de examenvorm voor elk opleidingsonderdeel vast te stellen;

12° de wegingscoëfficiënt voor ieder examen

13° de tijdvakken waarbinnen de examens worden afgelegd;

14° de procedure ter waarborging van de openbaarheid van zowel de mondelinge als schriftelijke examens;

15° de wijze van samenstelling van de examencommissies;

16° de aanstelling en de taakomschrijving van de ombudsman;

17° de procedure voor de beraadslaging over en de bekendmaking van de examenresultaten;

18° de voorwaarden om vermeldingen toe te kennen aan geslaagde studenten;

19° de procedure waarbij conflicten tussen de studenten en de leden van de examencommissie vóór de beraadslaging, of vermoede materiële vergissingen vastgesteld na het afsluiten van de beraadslaging, worden behandeld.
 
 
AFDELING 15. Gelijkwaardigheid

 


Artikel 57. De Vlaamse regering legt, na advies van de Vlaamse Onderwijsraad, de algemene gelijkwaardigheid vast van buitenlandse diploma's of getuigschriften met de in dit decreet bepaalde graden. De Vlaamse regering bepaalt de voorwaarden voor en de procedure tot de erkenning van de volledige gelijkwaardigheid van buitenlandse diploma's of getuigschriften die niet in een dergelijk besluit zijn opgenomen, met de in dit decreet bepaalde graden.
 


<AFDELING 16. Geïntegreerd Hoger Onderwijs


 


Artikel 57bis. Geïntegreerd hoger onderwijs is een samenwerking tussen de hogescholen en het buitengewoon onderwijs. Het is bedoeld om studenten met een handicap en/of leer- en opvoedingsmoeilijkheden de lessen of activiteiten te laten volgen in een hogeschool met hulp vanuit een school voor buitengewoon onderwijs, die daartoe aanvullende lestijden of lesuren en/of aanvullende uren en via de werkingsmiddelen een integratietoelage of -krediet krijgt.

Artikel 57ter. § 1. Om toegelaten te worden tot het geïntegreerd onderwijs is het volgende vereist:

11° de student moet voldoen aan de toelatingsvoorwaarden die gelden voor het hoger onderwijs;

12° een attest geïntegreerd onderwijs waaruit blijkt welk type van buitengewoon onderwijs gevolgd is door de betrokken student of welk type op het niveau buitengewoon secundair onderwijs in principe aangewezen zou zijn;

13° een integratieplan voor de betrokken student: dit is een plan ten behoeve van de voorbereiding en evaluatie van de integratie van een student met een handicap in de hogeschool. Het integratieplan bevat de bondige omschrijving van de handicap(s) en de hulpvraag, zowel pedagogisch als didactisch, die uit de handicap(s) voortvloeit, de beschrijving van de aard, de wijze, de omvang en de plaats van de integratie en van de hulp vanuit het buitengewoon onderwijs.
 
 

§ 2. Het attest geïntegreerd onderwijs bedoeld in § 1, 2°, en elk attest met het oog op de verlenging van een inschrijving in het geïntegreerd onderwijs, wordt afgeleverd door de directeur van een PMS-centrum.

§ 3. Het integratieplan bedoeld in § 1, 3°, komt bij consensus tot stand na gemeenschappelijk overleg tussen de student, de algemeen directeur van de betrokken hogeschool en/of zijn afgevaardigde en de directeurs van het buitengewoon onderwijs en/of hun afgevaardigde en van de betrokken PMS-centra en/of hun afgevaardigde. Bij ieder verlenging van de integratie wordt een nieuw integratieplan opgemaakt.

§ 4. De regering bepaalt de vorm van het attest en van het integratieplan.

Artikel 57quater. § 1. Studenten die geïntegreerd hoger onderwijs volgen zijn regelmatig ingeschreven studenten in de hogeschool.

§ 2. De regering bepaalt de wijze waarop de student in het geïntegreerd hoger onderwijs bovendien in aanmerking komt als regelmatige leerling in de school voor buitengewoon onderwijs die hulp verleent zoals bepaald in artikel 57bis.

Artikel 57quinqies. § 1. Studenten met een handicap die hogeschoolonderwijs volgen, maar omwille van hun handicap bepaalde opleidingsonderdelen niet kunnen volgen, kunnen daarvoor een vrijstelling krijgen indien zij vervangende onderwijsactiviteiten volgen.

§ 2. Het hogeschoolbestuur beslist over de vrijstelling en legt vervangende activiteiten vast.

Artikel 57sexies. De school voor buitengewoon onderwijs die een student geïntegreerd onderwijs begeleidt, krijgt daartoe aanvullende lestijden of lesuren en/of uren.

De regering bepaalt de voorwaarden tot het verkrijgen van de aanvullende lestijden of lesuren en/of uren, alsook het aantal en de wijze van berekening ervan.>

(Decr. 15-07-1997)
 


HOOFDSTUK II. Kwaliteitsbewaking


 


Artikel 58. De hogeschool zorgt voor de interne en de externe kwaliteitsbewaking:

11° zij moet permanent en op eigen initiatief toezien op de kwaliteit van haar onderwijs en onderzoeksactiviteiten;

12° zij bepaalt de wijze waarop studenten in het kader van kwaliteitszorg het onderwijzend personeel kunnen mede-evalueren;

13° zij voorziet, zoveel mogelijk met andere binnenlandse en buitenlandse instellingen voor hoger onderwijs en de betrokken beroepssectoren, in een regelmatige beoordeling, ten minste om de vijf jaar, van de kwaliteit van de werkzaamheden van de hogeschool;

14° zij implementeert de uitkomsten van de kwaliteitsbeoordeling in het beleid van de hogeschool.

Artikel 59. De overheid ziet toe op de kwaliteitsbewaking en controleert als volgt de kwaliteitsbewaking door de hogescholen:

11° de Vlaamse regering onderzoekt regelmatig de werking van de interne en externe kwaliteitszorg door de hogescholen;

12° zonder afbreuk te doen aan de ideologische, wetenschappelijke, pedagogische en artistieke vrijheid verricht de Vlaamse regering regelmatig een vergelijkend onderzoek naar de kwaliteit van de onderwijsactiviteiten in de opleidingen of groep van opleidingen die zij aanwijst. Zij stelt daartoe een commissie van onafhankelijke deskundigen in die van haar onderzoeksresultaten een openbaar verslag maakt, dat ter kennisgeving naar de Vlaamse Onderwijsraad en de Vlaamse Raad wordt gestuurd;

13° de Vlaamse regering ziet erop toe hoe de hogescholen de uitkomsten van de kwaliteitsbeoordeling in hun beleid verwerken.
 
 

Artikel 60. Indien de kwaliteit van het onderwijs in een bepaalde opleiding na een grondig kwaliteitsonderzoek uitgevoerd krachtens artikel 59 duurzaam onvoldoende blijkt te zijn, en/of in redelijkheid geacht wordt niet te behoren tot het hoger onderwijs, kan de Vlaamse regering besluiten dat de studenten van die opleiding niet meer in aanmerking komen voor de in Titel IV bedoelde berekeningen van de onderwijsbelasting in een bepaalde hogeschool.

Het uitsluitingsbesluit kan alleen maar worden genomen nadat de Vlaamse regering aan de betrokken hogeschool een waarschuwing heeft gegeven. In deze waarschuwing deelt de Vlaamse regering mee dat zij het voornemen heeft dit uitsluitingsbesluit te treffen en zij duidt de termijn aan, waarbinnen de hogeschool aan die waarschuwing gevolg moet geven. Het uitsluitingsbesluit treedt pas in werking in het tweede daarop volgende academiejaar.
 


HOOFDSTUK III. Samenwerkingsakkoorden


 


Artikel 61. Bij overeenkomst gesloten tussen twee of meer hogescholen of tussen een hogeschool en een universiteit, kan een lid van het onderwijzend personeel van een hogeschool met zijn instemming belast worden met een onderwijs of onderzoeksopdracht aan een andere instelling. Het betrokken personeelslid blijft juridisch en administratief behoren tot zijn hogeschool

De overeenkomst bepaalt de termijn van de opdracht en de financiële vergoeding die door de andere hogeschool of universiteit wordt betaald aan de hogeschool waartoe het lid van het onderwijzend personeel behoort.

Artikel 62. Een hogeschool kan met één of meer hogescholen overeenkomsten sluiten voor de gezamenlijke organisatie van opleidingen of onderwijsactiviteiten.

Artikel 63. Een hogeschool kan met één of meer hogescholen of universiteiten overeenkomsten sluiten omtrent de gezamenlijke organisatie van voortgezette opleidingen en lerarenopleidingen, en het wederzijds toelaten van personeelsleden tot een stage in elkaars instelling.

Bovendien kan een hogeschool met één of meer hogescholen, universiteiten of derden overeenkomsten sluiten omtrent samenwerking inzake <lerarenopleiding>, posthogeschoolvorming, projectmatig wetenschappelijk onderzoek; maatschappelijke dienstverlening, kwaliteitszorg, sociale voorzieningen en het gebruik van infrastructuur.

(Decr. 16-04-96)
 


TITEL III. RECHTSPOSITIEREGELING VAN HET PERSONEEL VAN DE HOGESCHOLEN

HOOFDSTUK I. Gemeenschappelijke bepalingen

AFDELING 1. Administratieve standen

ONDERAFDELING 1. Algemene bepalingen


 


Artikel 64. De administratieve standen waarin de personeelsleden zich geheel of gedeeltelijk kunnen bevinden zijn:

11° dienstactiviteit

12° non-activiteit

13° terbeschikkingstelling.

Artikel 65. Voor de vaststelling van zijn administratieve stand wordt een personeelslid altijd geacht zich in dienstactiviteit te bevinden, behoudens een uitdrukkelijke bepaling die het personeelslid van rechtswege of bij beslissing van het hogeschoolbestuur in een andere administratieve stand plaatst.

Artikel 66. De personeelsleden van de hogescholen worden op hun afwezigheid wegens ziekte gecontroleerd volgens de regels die de Vlaamse regering vaststelt. De Vlaamse regering kan sancties verbinden aan het niet-naleven van deze regels.
 


ONDERAFDELING 2. Dienstactiviteit


 


Artikel 67. Behoudens uitdrukkelijk strijdige bepaling, heeft het personeelslid in dienstactiviteit recht op een salaris en op verhoging in salaris en kan het zijn aanspraak doen gelden op bevordering.

Artikel 68. De Vlaamse regering bepaalt de voorwaarden waaronder een personeelslid verlof gelijkgesteld met dienstactiviteit kan krijgen.

Artikel 69. § 1. Het hogeschoolbestuur bepaalt bij reglement de vakantieregeling van haar personeel.

§ 2. De leden van het onderwijzend personeel hebben per academiejaar recht op minstens negen weken vakantie.

§ 3. De leden van het administratief en technisch personeel hebben jaarlijks recht op minstens 35 werkdagen vakantie.

§ 4. Het tijdstip van het opnemen van de vakantiedagen kan afhankelijk gemaakt worden van de organisatie van het academiejaar. De bezoldigde vakantiedagen worden gelijkgesteld met dienstactiviteit.
 


ONDERAFDELING 3. Non-activiteit


 


Artikel 70. Behoudens andersluidende bepaling, heeft het personeelslid in de stand non-activiteit geen recht op salaris. Het maakt alleen onder de door de Vlaamse regering bepaalde voorwaarden aanspraak op verhoging tot een hoger salaris en op bevordering.

Artikel 71. Niemand kan volledig in de stand non-activiteit gesteld of gehouden worden na het einde van de maand waarin hij zestig jaar wordt en dertig dienstjaren telt die in aanmerking komen voor de berekening van het rustpensioen.

Artikel 72. Onder de door de Vlaamse regering bepaalde voorwaarden bevindt het personeelslid zich in de stand non-activiteit:

11° wanneer het in vredestijd sommige militaire prestaties vervult of voor de civiele bescherming dan wel voor taken van openbaar nut wordt aangewezen op grond van de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980; 12° wanneer het een afwezigheid van lange duur gewettigd door familiale redenen wordt toegestaan; 13° wanneer het afwezig is op grond van een toestemming om zijn ambt met verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid uit te oefenen. In dit geval is het personeelslid in non-activiteit voor de niet-uitgeoefende prestaties;

14° wanneer het met politiek verlof is met inbegrip van de periode van eventuele uitgestelde indiensttreding na het beëindigen van het mandaat;

15° wanneer het personeelslid met toepassing van artikel 148 ambtshalve deeltijds wordt. De non-activiteit heeft betrekking op het gedeelte van de opdracht dat niet meer uitgeoefend wordt.
 
 

Artikel 73. Ongewettigde afwezigheid plaatst het personeelslid ambtshalve in de stand non-activiteit, onverminderd de tuchtstraf die eraan kan worden verbonden. Tijdens de periodes van ongewettigde afwezigheid kan het personeelslid geen aanspraak maken op bevordering tot een hoger salaris, noch op bevordering.
 


ONDERAFDELING 4. Terbeschikkingstelling


 


Artikel 74. Het personeelslid kan onder de door de Vlaamse regering bepaalde voorwaarden ter beschikking worden gesteld:

11° wegens bijzondere opdracht

12° wegens ziekte of gebrekkigheid

13° wegens persoonlijke aangelegenheden

14° wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst

15° wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen.

Een overeenkomstig 1° en 2° ter beschikking gesteld personeelslid kan gedurende twee jaar zijn aanspraken op bevordering en op een hoger salaris doen gelden.

<<De benoemde personeelsleden van de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap kunnen genieten van een voltijdse terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen als zij de leeftijd van vijfenvijftig jaar hebben bereikt en minstens twintig dienstjaren tellen die in aanmerking komen voor de opening van het recht op een rustpensioen, voor zover zij niet van een rustpensioen ten laste van de Schatkist kunnen genieten.>

(Decr. 15-07-1997)

Met uitzondering van het in vorige lid bepaalde, zijn de artikelen 7, 8 en 9 van het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de verloven voor verminderde prestaties in het onderwijs en de psycho-medische-sociale centra van toepassing.>

(Decr. 08-07-1996)

Artikel 75. Niemand kan ter beschikking worden gesteld of gehouden na het einde van de maand waarin hij zestig jaar wordt en dertig dienstjaren telt die in aanmerking komen voor de berekening van het rustpensioen.

Artikel 76. De Vlaamse regering bepaalt de voorwaarden waaronder de personeelsleden ter beschikking gesteld om de redenen vermeld in artikel 74, eerste lid, 1°, 2°, 4° of 5°, aanspraak maken op een wachtgeld.

Het wachtgeld, de toelagen en eventuele vergoedingen die aan deze personeelsleden worden toegekend, volgen de mobiliteitsregeling die geldt voor de bezoldiging van de personeelsleden in dienstactiviteit.
 


AFDELING 2. Evaluatie


 


Artikel 77. § 1. Het hogeschoolbestuur legt een evaluatieregeling vast, met inbegrip van de evaluatieprocedure en de werking van het college van beroep inzake evaluatie. De criteria die hierbij gehanteerd worden en de manier waarop de evaluatie tot stand komt, zijn voorwerp van onderhandeling in het hogeschoolonderhandelingscomité.

§ 2. De evaluatie is verplicht voor elk personeelslid en gebeurt minstens driejaarlijks, behalve wanneer het personeelslid de evaluatie "onvoldoende" toegewezen krijgt. In dit geval dient na één jaar een nieuwe evaluatie te gebeuren.

§ 3. Indien een evaluatie "onvoldoende" wordt toegekend, kan het betrokken personeelslid binnen een termijn van vijftien kalenderdagen beroep aantekenen tegen deze beslissing bij het college van beroep inzake evaluatie.

Het hogeschoolbestuur richt een college van beroep inzake evaluatie op. Dit college bestaat uit vijf leden en vijf plaatsvervangende leden, al dan niet personeelsleden van de hogeschool. Zij worden aangeduid voor een termijn van vier jaar door het hogeschoolbestuur, waarbij het hogeschoolonderhandelingscomité moet instemmen met drie van de vijf leden en drie van de vijf plaatsvervangende leden. Personeelsleden die betrokken waren bij de evaluatie die aanleiding gegeven heeft tot het aantekenen van het beroep, kunnen geen zitting hebben in het college van beroep.

Zolang in de hogeschool geen college van beroep is opgericht, kan geen evaluatie 'onvoldoende' worden toegekend.

§ 4. De evaluatie "onvoldoende" is definitief indien de termijn waarin is voorzien voor het instellen van een beroep is verstreken of nadat in beroep een definitieve beslissing werd genomen.

§ 5. Op elke evaluatie die niet eindigt met een 'onvoldoende' kan de betrokkene schriftelijk reageren. Deze schriftelijke reactie wordt aan het evaluatiedossier toegevoegd.

§ 6. De evaluatieregeling wordt, na een periode van vijf jaar, geëvalueerd door de commissaris-coördinator van de Vlaamse regering bij de hogeschool. Hij dient hierover te rapporteren aan de Vlaamse regering.
 


AFDELING 3. Tucht


 


Artikel 78. § 1. In geval van tekortkoming aan hun plichten kan het hogeschoolbestuur de benoemde personeelsleden één van de volgende sancties opleggen:

11° de blaam

12° de afhouding van het salaris

13° de schorsing bij tuchtmaatregel

14°de terugkeer tot de tijdelijke aanstelling van het personeelslid dat benoemd is;

15° de terugzetting van het benoemd personeelslid in een ambt waaraan een lagere salarisschaal verbonden is;

16° het ontslag.

Een tuchtmaatregel is definitief indien de termijn waarin is voorzien voor het instellen van een beroep is verstreken, of nadat in beroep een definitieve beslissing werd genomen.

§ 2. Feiten uit het privé-leven die geen weerslag hebben op de relatie tussen de student en het personeelslid of op de werking van de hogeschool, kunnen geen aanleiding geven tot een tuchtmaatregel vanwege het hogeschoolbestuur.

Artikel 79. De afhouding van het salaris wordt toegepast gedurende ten hoogste twaalf maanden en mag per maand niet meer dan één vijfde van het bruto-maandsalaris bedragen.

Artikel 80. De schorsing bij tuchtmaatregel wordt uitgesproken voor een termijn van ten hoogste één jaar, die eenmaal verlengd kan worden met een periode van zes maanden. Het personeelslid wordt uit zijn ambt verwijderd doch blijft in de administratieve stand waarin het zich bevond op de dag voor de schorsing. De schorsing heeft de halvering van het brutosalaris tot gevolg.

Artikel 81. De afhouding of de halvering van het salaris ingevolge een tuchtmaatregel, mag niet tot gevolg hebben dat het salaris van het personeelslid wordt verminderd tot een bedrag lager dan het netto belastbaar bedrag van de werkloosheidsuitkering waarop de betrokkene recht zou hebben indien hij in het stelsel van de sociale zekerheid voor werknemers dat voordeel zou genieten.

Artikel 82. Bij de terugkeer tot de tijdelijke aanstelling blijft het personeelslid in de betrekking die het als benoemd personeelslid bekleedde de dag voorafgaand aan de tuchtuitspraak en wordt het geacht te behoren tot de categorie van personeelsleden bedoeld in artikel 318, 2°. Het personeelslid dat bij tuchtmaatregel is teruggezet tot de tijdelijke aanstelling, komt slechts opnieuw in aanmerking voor een benoeming na verloop van twee volledige academiejaren volgend op de uitspraak.

Artikel 83. De terugzetting in een ambt waaraan een lagere salarisschaal verbonden is, gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de uitspraak. Het personeelslid wordt bezoldigd volgens de salarisschaal verbonden aan het ambt dat hem bij tuchtmaatregel is toegewezen.

Artikel 84. In geval van ontslag bij tuchtmaatregel wordt het personeelslid definitief uit zijn ambt verwijderd na een opzeggingstermijn waarvan de duur wordt vastgesteld naargelang van het aantal arbeidsdagen die nodig zijn om aanspraak te hebben op de uitkeringen van de werkloosheid- en verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering. Tijdens de opzeggingstermijn wordt het personeelslid beschouwd als tijdelijk aangesteld, kan het door het hogeschoolbestuur met een andere opdracht worden belast en, naar rato van de grootte van zijn oorspronkelijke opdracht, worden vervangen. Het ontvangt de brutowedde verbonden aan het ambt waarin het vast benoemd was. Het personeelslid kan geheel of gedeeltelijk afstand doen van die opzeggingstermijn.

Artikel 85. Het personeelslid tegen wie een tuchtstraf wordt uitgesproken kan hiertegen, binnen een termijn van vijftien kalenderdagen, beroep instellen bij een beroepsinstantie. Het hogeschoolbestuur richt een college van beroep inzake tucht op. Dit college bestaat uit drie leden en drie plaatsvervangende leden, vreemd aan de hogeschool, waarbij het hogeschoolonderhandelingscomité moet instemmen met twee van de drie leden en twee van de drie plaatsvervangende leden; indien er geen instemming wordt bereikt, worden negen kandidaten voorgedragen door het hogeschoolbestuur en moet er een instemming worden bereikt over vier kandidaten, waarvan twee effectieve leden en twee plaatsvervangende leden. Zij worden aangewezen voor een termijn van vier jaar door het hogeschoolbestuur. De Vlaamse regering bekrachtigt deze aanwijzing.

Artikel 86. Wanneer er tegen een personeelslid een strafrechtelijk onderzoek is ingesteld of wanneer een personeelslid strafrechtelijk of tuchtrechtelijk wordt vervolgd, en zijn aanwezigheid onverenigbaar is met het belang van het onderwijs of van de hogeschool, kan de betrokkene door het hogeschoolbestuur preventief worden geschorst bij wijze van ordemaatregel.

De preventieve schorsing is een bewarende maatregel. Het personeelslid blijft tijdens deze schorsing in de administratieve stand waarin het zich bevond de dag voor de preventieve schorsing. Tijdens de preventieve schorsing wordt het personeelslid ontheven van de verplichting om dienstprestaties te leveren.

Artikel 87. De preventieve schorsing wordt uitgesproken voor een termijn van ten hoogste één jaar. In geval van strafrechtelijke vervolging voor dezelfde feiten kan het hogeschoolbestuur deze termijn voor periodes van ten hoogste zes maanden verlengen zolang de strafrechtelijke procedure loopt.

Artikel 88. De Vlaamse regering kan de verdere procedure betreffende de tuchtregeling en de preventieve schorsing bepalen. Deze procedure waarborgt de rechten van de verdediging.
 


AFDELING 4. Toegang tot de ambten


 


Artikel 89. Voor de toegang tot een ambt van het personeel van de hogescholen gelden de volgende algemene toelatingsvoorwaarden:

11° onderdaan zijn van een lidstaat van de <Europese Unie of van de Europese Vrijhandelsassociatie>;

12° de burgerlijke en politieke rechten genieten;

13° houder zijn van een vereist bekwaamheidsbewijs;

14° voldoen aan de bepalingen van de taalwetten ter zake;

15° een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van het beoogde ambt;

16° voldoen aan de dienstplichtwetten;

17° de lichamelijke geschiktheid bezitten die vereist is voor het uit te oefenen ambt. De Sociaal Medische Rijksdienst controleert de vereiste lichamelijke geschiktheid. Het hogeschoolbestuur vraagt het onderzoek aan. (Decr. 19-04-1995)

Artikel 90. In afwijking van artikel 89, 1°, kan het hogeschoolbestuur in het belang van het onderwijs en het onderzoek, op grond van een omstandige motivering, ook personen die geen onderdaan zijn van een lidstaat van de <Europese Unie of van de Europese Vrijhandelsassociatie> tot lid van het onderwijzend personeel aanstellen.

(Decr. 19-04-1995)

Artikel 91. De bepalingen van deze afdeling zijn niet van toepassing op de gastprofessoren.
 


AFDELING 5. Einde aanstelling en definitieve ambtsneerlegging


 


Artikel 92. § 1. Een aanstelling eindigt van rechtswege en zonder vooropzeg:

11° bij de terugkeer van de titularis van de betrekking of van het personeelslid dat hem tijdelijk vervangt;

12° op het ogenblik dat het tijdelijk personeelslid wordt benoemd in deze betrekking;

13° de eerste dag van de maand die volgt op de ontvangst door het personeelslid van het bericht van de Sociaal Medische Rijksdienst, waarbij het personeelslid definitief arbeidsongeschikt wordt verklaard; 14° uiterlijk op het einde van de termijn waarvoor de aanstelling gebeurde;

15° bij pensionering wegens het bereiken van de leeftijdsgrens;

16° bij overlijden;

17° bij ontslag wegens dringende redenen;

18° voor de personeelsleden die niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 89;

19° wanneer is vastgesteld dat het personeelslid wegens en overeenkomstig de wet, het decreet of het reglement erkende blijvende arbeidsongeschiktheid niet meer in staat is zijn ambt naar behoren te vervullen.
 
 
§ 2. Wanneer het hogeschoolbestuur een einde maakt aan de aanstelling, om andere redenen dan de bepalingen vermeld in § 1, moet het een opzeggingstermijn in acht nemen, gelijk aan drie maanden per begonnen schijf van vijf jaar dienstanciënniteit gepresteerd in de betrokken hogeschool of haar rechtsvoorganger.

De opzeggingstermijn wordt herleid tot zeven dagen indien het een personeelslid betreft dat is aangesteld voor een periode van minder dan één academiejaar en indien dit personeelslid de evaluatie "onvoldoende" heeft gekregen voor het ambt waarop de evaluatie betrekking heeft.

Artikel 93. § 1. Een benoeming eindigt van rechtswege en zonder vooropzeg:

11° wanneer het personeelslid niet meer voldoet aan de voorwaarden vermeld in artikel 89, 1°, 2° en 6°;

12° wanneer het personeelslid gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien kalenderdagen ongewettigd afwezig blijft;

13° indien het personeelslid zich bevindt in de gevallen waarin de toepassing van de burgerlijke wetten en van de strafwetten de ambtsneerlegging ten gevolge heeft;

14° wanneer is vastgesteld dat het personeelslid wegens en overeenkomstig de wet, het decreet of het reglement erkende blijvende arbeidsongeschiktheid niet meer in staat is zijn ambt naar behoren te vervullen;

15° bij pensionering wegens het bereiken van de leeftijdsgrens

16° bij overlijden;

17° bij toepassing van de artikelen 71 en 75;

18° bij ontslag wegens dringende redenen.

§ 2. Voor de benoemde personeelsleden geven eveneens aanleiding tot definitieve ambtsneerlegging:

11° het ontslag als gevolg van een tuchtmaatregel;

12° indien hij gedurende twee opeenvolgende academiejaren of vijf keer in zijn loopbaan binnen de hogeschool de evaluatie "onvoldoende" heeft gekregen voor het ambt waarop de evaluatie betrekking heeft.
 
 
In deze gevallen wordt een opzeggingstermijn toegekend waarvan de duur gelijk is aan de periode die nodig is om de voordelen van de sociale zekerheid en werkloosheidsuitkeringen te kunnen genieten. Tijdens deze opzeggingstermijn wordt het personeelslid geacht als tijdelijk te zijn aangesteld en kan de hogeschool het betrokken personeelslid met een andere opdracht belasten. Het betrokken personeelslid geniet dan het brutosalaris verbonden aan het ambt waarin het was benoemd. Het personeelslid kan geheel of gedeeltelijk afstand doen van die opzeggingstermijn.

Artikel 94. Het hogeschoolbestuur kan elk personeelslid zonder opzegging om dringende redenen ontslaan. Onder dringende redenen wordt verstaan de ernstige tekortkoming die het voortduren van de aanstelling of benoeming onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt.

Het hogeschoolbestuur meldt het ontslag en de dringende redenen die er aanleiding toe geven bij een ter post aangetekende brief aan het betrokken personeelslid, binnen drie werkdagen nadat de feiten bekend werden bij het hogeschoolbestuur.

Het betrokken personeelslid kan binnen drie werkdagen te rekenen vanaf de eerste werkdag na de indiening bij de post van bovenvermelde brief, bij aangetekend schrijven een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij het college van beroep inzake tucht bedoeld in artikel 85. Het beroep is niet opschortend. Binnen drie werkdagen te rekenen vanaf de eerste werkdag na de indiening bij de post van het bezwaarschrift bevestigt dit college het ontslag of spreekt het een preventieve schorsing uit met een tuchtprocedure voor gevolg op grond van de feiten vermeld in de brief bedoeld in het tweede lid van dit artikel.

Voor de berekening van de termijnen vermeld in dit artikel is de poststempel bewijskrachtig.

<Het personeelslid waartegen een preventieve schorsing wordt uitgesproken na ontslag, bevindt zich tijdens de preventieve schorsing in de administratieve stand waarin het zich bevond de dag vóór het ontslag. Tijdens de preventieve schorsing wordt het personeelslid ontheven van de verplichting om dienstprestaties te leveren.>

(Decr. 14-07-1998)

Artikel 95. Het hogeschoolbestuur motiveert elke beslissing tot ontslag van rechtswege, en deelt zijn beslissing aan het betrokken personeelslid mee bij een ter post aangetekende brief.

Artikel 96. Het personeelslid kan aan de aanstelling of benoeming een einde maken op basis van het vrijwillige ontslag. Tenzij bij onderlinge overeenkomst een andere termijn wordt overeengekomen, maar het tijdelijke personeelslid zijn dienst slechts verlaten met inachtneming van een opzeggingstermijn van ten minste dertig dagen. Voor het benoemde personeelslid geldt in een dergelijk geval een opzeggingstermijn van ten minste zestig dagen.
 
 

HOOFDSTUK II. Onderwijzend personeel

AFDELING 1. Algemene bepalingen


 


Artikel 97. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op het onderwijzend personeel van de hogescholen, bezoldigd ten laste van de werkingsuitkeringen verschaft door de Vlaamse Gemeenschap.

<In afwijking van het eerste lid, zijn de bepalingen van dit hoofdstuk betreffende de algemeen directeur eveneens van toepassing op het administratief en technisch personeel van de hogescholen.>

(Decr. 14-07-1998)

Artikel 98. Voor de berekening van de dienstanciënniteit:

11° bestaat het aantal dagen gepresteerd als lid van het onderwijzend personeel, ongeacht het volume van de opdracht, uit al de kalenderdagen gerekend van het begin tot het einde van de ononderbroken activiteitsperiode met inbegrip van de bezoldigde vakantiedagen;

12° mag het aantal dagen gepresteerd in twee of meer gelijktijdig uitgeoefende ambten nooit meer bedragen dan het aantal dagen gepresteerd in één ambt dat tijdens dezelfde periode wordt uitgeoefend;

13° kan gedurende een academiejaar een dienstanciënniteit van maximaal 360 dagen worden verworven; 14° worden als diensten beschouwd, de diensten door het personeelslid gepresteerd in het hoger onderwijs voor zover ze bezoldigd waren ten laste van de werkingsuitkering verschaft door de Vlaamse Gemeenschap, met uitzondering van de diensten gepresteerd in de hoedanigheid van gastprofessor;

15° worden eveneens als diensten beschouwd, de periodes tijdens welke het personeelslid een verlof geniet overeenkomstig artikel 68 of het zich in de administratieve stand terbeschikkingstelling bevindt zoals bepaald in artikel 74, eerste lid, 11° 2° en 4°.
 
 

Artikel 99. De "nuttige beroepservaring" is de ervaring verworven door de uitoefening van een ambacht, beroep of artistieke bedrijvigheid. Tenzij uitdrukkelijk anders bepaald, komen voor de nuttige beroepservaring zowel diensten gepresteerd binnen als buiten het onderwijs in aanmerking, voor zover zij onderworpen waren aan het stelsel van de sociale zekerheid. Het hogeschoolbestuur beoordeelt de nuttige beroepservaring rekening houdend met het <...> ambt aan de hand van door het personeelslid verstrekt bewijsmateriaal. Voor de berekening van de duur van de nuttige beroepservaring wordt geen rekening gehouden met de omvang van de in aanmerking genomen prestaties.

(Decr. 19-04-1995)

<In afwijking van het voorgaande lid kunnen voor de beoordeling van de nuttige beroepservaring van personeelsleden belast met artistiek gebonden onderwijsactiviteiten ook diensten in aanmerking genomen worden die niet onderworpen waren aan het stelsel van de sociale zekerheid.>

(Decr. 08-07-1996)

<Artikel 100. § 1. De erkenning van de artistieke bekendheid zoals bedoeld in artikel 2, 28bis wordt verleend door een commissie bestaande uit deskundigen.

§ 2. De beoordeling van de artistieke bekendheid staat los van het toewijzen van een betrekking. De beslissing van de commissie houdt evenwel op uitwerking te hebben indien het personeelslid binnen de tien jaar na het oordeel van de commissie geen ambt zoals bedoeld in artikel 128 heeft opgenomen.

§ 3. Voor het toekennen van de artistieke bekendheid hanteert de commissie de volgende criteria, voor zover deze relevant zijn voor de betrokken artistieke discipline:

- publicaties over het werk van betrokkene in vakbladen, tijdschriften of kranten;

- eigen publicaties of gerealiseerde dossiers in verband met de vrije of toegepaste artistieke praktijk van de betrokkene; - regionale, federale of internationale prijzen;

- deelname aan belangrijke manifestaties in binnen- en buitenland;

- realisaties voor binnenlandse of buitenlandse instellingen of bedrijven;

- relevante bijdragen aan belangrijke producties;

- tentoonstellingen in vooraanstaande binnenlandse of buitenlandse galerijen of musea.

Het bewijsmateriaal moet de artistieke bekendheid op het ogenblik van het indienen van het stavingsdossier aantonen.

§ 4. De commissie wordt samengesteld uit twee permanente leden, aangeduid door de Vlaamse regering op basis van hun grondige vertrouwdheid met het brede domein van de kunsten, en uit vier niet-permanente leden die uit dezelfde artistieke discipline afkomstig zijn als degene waarvoor de aanvrager zijn artistieke bekendheid wil laten gelden.

Voor de volgende disciplines worden telkens vier leden aangeduid:

- architectuur;

- audiovisuele kunst

- beeldende kunst;

- dramatische kunst;

- muziek;

- productontwikkeling en productdesign.

De directeur-generaal van de Administratie Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek zit de commissie voor; hij duidt een ambtenaar aan als secretaris.

§ 5. De Vlaamse regering stelt de leden van de commissie aan voor een periode van vijf jaar en bepaalt de werking van de commissie.>

.(Decr. 14-07-1998)
 


AFDELING 2. Samenstelling, taakomschrijving en opdracht


 


Artikel 101. De ambten van het onderwijzend personeel van de hogescholen worden in de volgende drie groepen ingedeeld:

11° groep 1: de praktijklector, de hoofdpraktijklector, de lector en de hoofdlector;

12° groep 2: het assisterend personeel: de assistent, de doctorassistent en de werkleider;

13° groep 3: de docent, de hoofddocent, de hoogleraar en de gewoon hoogleraar.

De ambten van de eerste groep kunnen uitsluitend verleend worden in het hoger onderwijs van één cyclus; die van de tweede groep uitsluitend in het hoger onderwijs van twee cycli. De ambten van de derde groep kunnen worden verleend, zowel in het hoger onderwijs van één cyclus, als in het hoger onderwijs van twee cycli.

Artikel 102. Het ambt van gewoon hoogleraar kan slechts toegewezen worden onder de volgende voorwaarden:

11° de betrokken hogeschool is actief op het vlak van onderzoek door een samenwerkingsakkoord met een Vlaamse universiteit in het vakgebied of de vakgebieden van de vacature;

12° de kandidaat gewoon hoogleraar moet ten minste zes jaar gefungeerd hebben als docent, hoofddocent of hoogleraar aan een hogeschool of universiteit en er belast geweest zijn met onderzoeksopdrachten. Diensten gepresteerd als vastbenoemd navorser van het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek of van andere door de Vlaamse regering erkende instellingen voor wetenschappelijk onderzoek komen eveneens in aanmerking voor het bereiken van de vereiste anciënniteit;

13° de kandidaat gewoon hoogleraar beantwoordt aan de criteria die de hoogste wetenschappelijke kwaliteit in het betrokken vakgebied of vakgebieden garanderen en die beoordeeld worden door een jury bestaande uit drie gewoon hoogleraren uit drie Vlaamse universiteiten, aangeduid door die drie universiteiten.
 
 

Artikel 103. De praktijklector, de hoofdpraktijklector, de lector en de hoofdlector hebben tot taak onderwijs te verstrekken en begeleidingsopdrachten te vervullen. Hun takenpakket kan ook projectmatig wetenschappelijk onderzoek, maatschappelijke dienstverlening en organisatorische taken omvatten.

Artikel 104. Het assisterend personeel staat docenten, hoofddocenten, hoogleraren en gewoon hoogleraren bij en vervult onder hun leiding onderzoeks-, onderwijs- of begeleidingsopdrachten.

In voorkomend geval gebeuren de activiteiten, verricht in het kader van de voorbereiding van het doctoraatsproefschrift, onder de leiding van de promotor van de universiteit waaraan gedoctoreerd wordt.

Het assisterend personeel kan organisatorische taken uitvoeren.

<De hogescholen kunnen voltijdse of deeltijdse leden van het assisterend personeel met hun akkoord de titel van praktijkassistent verlenen ten belope van ten hoogste 30 procent van de begrote bezetting van het assisteren personeel in voltijdse eenheden uitgedrukt. Deze personeelsleden worden uitsluitend belast met met taken van praktijkgericht onderwijs.>

(Decr. 15-07-1997)

Artikel 105. § 1. De tijdelijke assistent <met uitzondering van de praktijkassistent zoals bedoeld in artikel 104> heeft het recht om ten minste de helft van zijn werktijd aan de voorbereiding van een doctoraatsproefschrift te besteden. Dit recht vervalt indien de assistent slechts deeltijds aangesteld is <of indien hij geen titularis is van zijn betrekking>.

(Decr. 19-04-1995)

(Decr. 15-07-1997)

§ 2. In afwijking van § 1 van dit artikel kan de tijdelijke assistent belast met artistiekgebonden onderwijsactiviteiten enkel aanspraak maken op dit recht op voorwaarde dat hij bezoldigd wordt volgens de bepalingen vervat in artikel 142, § 2.

Artikel 106. De docent, de hoofddocent, de hoogleraar en de gewoon hoogleraar hebben tot taak onderwijs te verschaffen en/of projectmatig wetenschappelijk onderzoek te verrichten. Hun takenpakket kan ook prestaties van maatschappelijke dienstverlening, begeleidingsopdrachten en organisatorische taken omvatten.

Artikel 107. In het kader van haar kwaliteitsbewaking zorgt de hogeschool voor voldoende begeleiding van studenten van het eerste studiejaar van de basisopleidingen. Het hogeschoolbestuur organiseert jaarlijks een evaluatie van het begeleidingsprogramma, waarbij de studenten betrokken moeten worden. Het hogeschoolbestuur brengt over deze evaluatie verslag uit bij de Vlaamse regering via de commissaris.

Artikel 108. § 1. De functie van algemeen directeur wordt ingenomen ofwel door een personeelslid van de hogeschool dat met een mandaat van onbepaalde duur belast wordt, ofwel via externe werving met een contract van onbepaalde duur.

§ 2. Het personeelslid van de hogeschool dat met het mandaat van algemeen directeur belast is, behoudt zijn betrekking op de personeelsformatie alsook het recht op salarisverhoging of op bevordering, op dezelfde wijze als wanneer hij niet met een mandaat belast was.

Artikel 109. Een benoemd lid van het onderwijzend personeel uit de groep van lectoren, hoofdlectoren, docenten, hoofddocenten, hoogleraren en gewoon hoogleraren vult de functie van departementshoofd in bij mandaat voor hernieuwbare periodes van vier jaar. Dit personeelslid blijft gedurende het mandaat verder belast met onderwijsactiviteiten.

<In afwijking van het eerste lid kunnen in de departementen bevoegd voor de studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst, muziek en dramatische kunst, productontwikkeling of architectuur, ook personeelsleden uit de groep van assistenten en werkleiders het mandaat van departementshoofd uitoefenen.>

(Decr. 19-04-1995)

<In afwijking van het eerste lid kan in de departementen bevoegd voor de studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst en muziek en dramatische kunst ook een tijdelijk personeelslid het mandaat van departementshoofd uitoefenen.>

(Decr. 14-07-1998)

Artikel 110. Een personeelslid van de hogeschool oefent de functie van bibliothecaris uit bij mandaat voor onbepaalde duur. Dit personeelslid kan behoren tot het onderwijzend personeel of tot het administratief en technisch personeel.

Artikel 111. Het hogeschoolbestuur bepaalt de opdracht en de taakomschrijving van de leden van het onderwijzend personeel. De aanwezigheid in de hogeschool is niet vereist gedurende twee halve dagen per week voor de voltijdse leden van het onderwijzend personeel <...>.

(Decr. 19-04-1995)

Artikel 112. Elke opdracht is voltijds of deeltijds. Het hogeschoolbestuur bepaalt voor elk lid van het onderwijzend personeel of zijn opdracht voltijds dan wel deeltijds is. Het wijst tevens het (de) departement(en) aan waaraan het betrokken personeelslid verbonden is.

Artikel 113. Tenzij het bepaalde in artikel 142, § 2 van toepassing is, kunnen de personeelsleden belast met artistiekgebonden onderwijsactiviteiten enkel worden belast met onderwijsactiviteiten en met activiteiten in het kader van de ontwikkeling en de beoefening van de kunsten, zoals bepaald in de zending van de hogescholen.

Artikel 114. Het hogeschoolbestuur bepaalt bij de vacantverklaring van een betrekking of ze een voltijdse dan wel deeltijdse opdracht inhoudt, en of ze aanleiding kan geven tot een benoeming.

Tevens bepaalt het hogeschoolbestuur het deeltijdse karakter van een opdracht wanneer een lid van het onderwijzend personeel met een voltijdse opdracht ofwel om een deeltijdse opdracht verzoekt en het hogeschoolbestuur hiermee instemt, ofwel met toepassing van artikel 148 ambtshalve in een deeltijdse opdracht wordt geplaatst.

Artikel 115. § 1. Binnen eenzelfde hogeschool is de combinatie van een ambt uit groep 3, zoals vermeld in artikel 101, met een ambt uit groep 2, niet toegestaan.

§ 2. In eenzelfde hogeschool kunnen binnen een groep de ambten onderling niet gecombineerd worden, uitgezonderd de combinatie lector met praktijklector.
 


AFDELING 3. Werving, bevordering en ambtswijziging


 


Artikel 116. Het hogeschoolbestuur stelt de leden van het onderwijzend personeel aan en benoemt ze. De aanstelling of benoeming moet gemotiveerd zijn.

Artikel 117. Het hogeschoolbestuur kan een vacante betrekking na kandidaatstelling toewijzen door werving, door bevordering of door ambtswijziging.

Artikel 118. Werving en ambtswijziging in de ambten bedoeld in artikel 101 kunnen zowel in tijdelijk als in vast verband gebeuren met uitzondering van het ambt van doctorassistent dat steeds tijdelijk is.

Artikel 119.  § 1. Het hogeschoolbestuur bepaalt bij reglement, met inachtneming van de bepalingen van § 2 van dit artikel, de wijze waarop de ambten vacant verklaard worden en de voorwaarden voor aanstelling of benoeming.

§ 2. Elke werving in een vacante betrekking kan slechts gebeuren na een openbare oproep, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.

Artikel 120. In afwijking van artikel 117, kunnen de ambten van hoofdpraktijklector, hoofdlector en werkleider slechts door bevordering of ambtswijziging worden toegewezen.

Artikel 121.  Een benoemd personeelslid dat door ambtswijziging een andere aanstelling krijgt, behoudt zijn benoeming in zijn vorig ambt zolang hij niet opnieuw benoemd wordt in een ander ambt.

Artikel 122. § 1. Onverminderd de toepassing van artikel 92, § 1, l° en artikel 126, wordt het ambt van assistent tijdelijk toegewezen voor een periode van twee jaar, die driemaal met een periode van twee jaar kan worden verlengd.

Wanneer uitzonderlijke omstandigheden zulks vergen, kan de assistent voor een bijkomende termijn van één jaar worden aangesteld. Deze bijkomende termijn is niet hernieuwbaar, behalve bij zwangerschap of langdurige en ernstige ziekte. Op grond hiervan kan de assistent van wie het doctoraat ver gevorderd is, zo hij erom verzoekt, voor een bijkomende termijn van zes maanden tot een jaar worden aangesteld.

<De in artikel 104 bedoelde praktijkassistenten kunnen voor hernieuwbare termijnen van minimum één jaar en maximum vijf jaar worden aangesteld. Deze minimumtermijn geldt niet voor plaatsvervangers van de titularis.>

<§ 2. In afwijking van § l kan ten hoogste 25 procent van het aantal assistenten, uitgedrukt in voltijdse eenheden, worden benoemd.>

<<§ 3. Alle contracten van het ambt van assistent die door het hogeschoolbestuur afgesloten zijn tussen 1 januari 1996 en het einde van het academiejaar 1995-1996 kunnen door het hogeschoolbestuur verlengd worden tot het einde van het academiejaar 1997-1998. Deze verlenging komt niet in aanmerking voor de periode bedoeld in § 1.>>

<§ 4. De aanstellingen in het ambt van assistent die gebeuren na de aanvang van het academiejaar, kunnen als einddatum het einde van dat academiejaar hebben. In voorkomend geval komt deze aanstellingsperiode niet in aanmerking voor de periode bedoeld in § 1.>

(Decr. 08-07-1996)

(Decr. 15-07-1997)

Artikel 123. Onverminderd de toepassing van artikel 92, § 1, 1° en artikel 126, wordt het ambt van doctorassistent tijdelijk toegewezen voor een periode van twee jaar die eenmaal met één jaar verlengd kan worden.

Artikel 124. Onverminderd de bepalingen van de artikelen 122 en 123, gebeurt elke aanstelling voor hernieuwbare termijnen van ten hoogste zes jaar. De overeenkomst tot aanstelling bepaalt de termijn waarvoor de aanstelling gebeurt.

Artikel 125.  Elke benoeming gaat in op de eerste dag van een maand volgend op de datum van de benoeming.

Artikel 126.  Het hogeschoolbestuur bepaalt onder welke voorwaarden een lid van het onderwijzend personeel tijdelijk kan worden vervangen.

Artikel 127.  Het hogeschoolbestuur kan contractueel buiten de personeelsformatie voltijdse en deeltijdse gastprofessoren <tewerkstellen> voor een periode van maximum vijf jaar. Opeenvolgende aanstellingen van voltijdse gastprofessoren mogen in ieder geval de totale duur van vijf opeenvolgende jaren niet overschrijden. Aanstellingen van deeltijdse gastprofessoren zijn hernieuwbaar.

<In afwijking van het vorige lid kan het hogeschoolbestuur in de studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst en muziek en dramatische kunst, contractueel buiten de personeelsformatie voltijdse en deeltijdse gastprofessoren tewerkstellen voor een periode van onbepaalde duur.>

(Decr. 14-07-1998)
 


AFDELING 4. Toegang tot de ambten


 


Artikel 128.  § 1. De bekwaamheidsbewijzen die, behoudens het bepaalde in § 2 van dit artikel, minimaal vereist zijn voor aanstelling en benoeming in de hierna vermelde ambten zijn:

11° praktijklector en hoofdpraktijklector: een diploma van een opleiding van het hoger onderwijs van één cyclus; 12° lector en hoofdlector:

- een diploma van de tweede cyclus van het academisch onderwijs, of

- een diploma van de tweede cyclus van het hoger onderwijs van academisch niveau;

13° assistent en werkleider:

- een diploma van de tweede cyclus van het academisch onderwijs, of

- een diploma van de tweede cyclus van het hoger onderwijs van academisch niveau;

14° doctorassistent: een diploma van doctor op proefschrift;

15° docent, hoofddocent, hoogleraar en gewoon hoogleraar: een diploma van doctor op proefschrift.

In afwijking van 5° worden de personeelsleden in het bezit van het diploma van burgerlijk ingenieur, burgerlijk ingenieur-architect of bio-ingenieur, voor zover zij op 1 oktober 1991 in dienst waren in het hoger onderwijs van het lange type, het hoger kunstonderwijs of het hoger technisch onderwijs van de derde graad, geacht in het bezit te zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs voor aanstelling en benoeming in de ambten van docent, hoofddocent en hoogleraar.

§ 2. Voor de artistiekgebonden onderwijsactiviteiten van de studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst, muziek en dramatische kunst, architectuur en productontwikkeling gelden als vereist basisbekwaamheidsbewijs voor de ambten van docent, hoofddocent, hoogleraar en gewoon hoogleraar eveneens

- bij aanstelling: een diploma van de tweede cyclus van het academisch onderwijs of van het hoger onderwijs van academisch niveau, aangevuld met zes jaar nuttige beroepservaring buiten het onderwijs;

- bij benoeming: een diploma van de tweede cyclus van het academisch onderwijs of van het hoger onderwijs van academisch niveau, aangevuld met zes jaar nuttige beroepservaring buiten het onderwijs en aangevuld met artistieke bekendheid <zoals omschreven in artikel 100, § 2>.

(Decr. 14-07-1998)
 
 

§ 3. Voor de opleiding nautische wetenschappen geldt als vereist bekwaamheidsbewijs voor de ambten van docent, hoofddocent en hoogleraar eveneens het brevet van kapitein ter lange omvaart.

§ 4. Voor de onderwijsactiviteit "godsdienst" geldt eveneens als vereist basisbekwaamheidsbewijs voor de ambten van lector en hoofdlector: de hoedanigheid van bedienaar van de erkende eredienst.

§ 5. De in deze afdeling vermelde basisbekwaamheidsbewijzen moeten uitgereikt zijn, hetzij door een Belgische universiteit of door een door een wet of decreet daarmee gelijkgestelde instelling, of door een door de Staat dan wel door de Gemeenschap georganiseerde, gesubsidieerde of erkende onderwijsinstelling, hetzij door een door de Staat of de Gemeenschap ingestelde examencommissie.

Worden eveneens aangenomen, buitenlandse diploma's of getuigschriften die krachtens de wet of het decreet of met toepassing van de Europese richtlijnen of een bilateraal akkoord als gelijkwaardig erkend zijn.

Artikel 129.  § l. In afwijking van artikel 128 kan het hogeschoolbestuur op grond van een omstandige motivering personen die blijk hebben gegeven van specifieke deskundigheid of nuttige beroepservaring, tot deeltijds lid van het onderwijzend personeel aanstellen met vrijstelling van het vereiste bekwaamheidsbewijs op voorwaarde dat ze verder werkzaam blijven in de relevante beroepssector.

§ 2. Het hogeschoolbestuur kan de personen die blijk hebben gegeven van nuttige beroepservaring aanstellen of benoemen tot deeltijds of voltijds lid van het onderwijzend personeel op voorwaarde dat zij ten minste vijftien jaar nuttige beroepservaring verworven hebben.

§ 3. De nuttige beroepservaring bedoeld in § 1 en § 2 moet verworven zijn door de uitoefening van een ambacht, beroep of artistieke bedrijvigheid buiten het onderwijs.

§ 4. De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing voor een aanstelling of benoeming in het ambt van gewoon hoogleraar.

Artikel 130. Voor het toewijzen van het ambt van hoofdpraktijklector, hoofdlector, werkleider, hoofddocent of hoogleraar wordt naast de vereiste bekwaamheidsbewijzen zoals bepaald in artikel 128, een bijkomende anciënniteitsvoorwaarde gesteld. Deze bijkomende anciënniteitsvoorwaarde moet in voorkomend geval gecumuleerd worden met de nuttige beroepservaring die een onderdeel vormt van het vereiste bekwaamheidsbewijs.

11° Bij interne toewijzing van het ambt van hoofdpraktijklector, hoofdlector, werkleider en hoofddocent respectievelijk: -  ten minste twee jaar dienstanciënniteit verworven hebben als praktijklector, lector, benoemd assistent en docent in de eigen hogeschool. 12° Bij interne toewijzing van het ambt van hoogleraar: -  ten minste twee jaar dienstanciënniteit verworven hebben als hoofddocent of vier jaar als docent in de eigen hogeschool. 13° Bij externe werving als hoofddocent:

-  ten minste vier jaar nuttige beroepservaring buiten het onderwijs verworven hebben, of

- ten minste twee jaar dienstanciënniteit verworven hebben als docent in een andere hogeschool of universiteit. 14° Bij externe werving als hoogleraar:

-  ten minste zes jaar nuttige beroepservaring buiten het onderwijs verworven hebben, of

-  ten minste twee jaar dienstanciënniteit verworven hebben als hoofddocent of vier jaar als docent in een andere hogeschool of universiteit.
 
 
Het hogeschoolbestuur kan evenwel, in afwijking van het bepaalde in 3° en 4°, bij een eerste benoeming of aanstelling in de hogeschool, met een tweederde meerderheid van de uitgebrachte stemmen, afwijken van de in dit artikel gestelde bijkomende anciënniteitsvoorwaarden.

Artikel 131.  Naast de in artikel 128 vastgelegde minimaal vereiste bekwaamheidsbewijzen, kan het hogeschoolbestuur bij reglement bijkomende voorwaarden opleggen inzake specialiteit van diploma's en nuttige beroepservaring. Zij neemt deze bijkomende voorwaarden in het vacaturebericht op.

Artikel 132.  De minimaal vereiste bekwaamheidsbewijzen voor de in dit artikel vermelde mandaten worden vastgesteld als volgt:

11° algemeen directeur:

een diploma van de tweede cyclus van het academisch onderwijs, of

een diploma van de tweede cyclus van het hoger onderwijs van academisch niveau.

12°  departementshoofd:

een diploma van de tweede cyclus van het academisch onderwijs, of

een diploma van de tweede cyclus van het hoger onderwijs van academisch niveau.

13° bibliothecaris:

een diploma van de tweede cyclus van het academisch onderwijs, of

een diploma van de tweede cyclus van het hoger onderwijs van academisch niveau, aangevuld met het getuigschrift van de aanvullende studie informatie en bibliotheekwetenschap of het diploma van bibliotheekwezen en documentaire informatiekunde.
 
 
<In afwijking van het eerste lid, 3°, worden de personeelsleden in het bezit van een diploma van de tweede cyclus van het academisch onderwijs of een diploma van de tweede cyclus van het hoger onderwijs van academisch niveau, aangevuld met de akte van bekwaamheid tot het houden van een openbare bibliotheek, geacht in het bezit te zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs om het mandaat van bibliothecaris uit te oefenen, voor zover zij op 15 januari 1994 in dienst waren in het hoger onderwijs met volledig leerplan in het ambt van bibliothecaris.>

(Decr. 19-04-1995)

Artikel 133.  De Vlaamse regering bepaalt de bekwaamheidsbewijzen die gelijkgesteld worden met de in deze afdeling vermelde bekwaamheidsbewijzen.

Artikel 134.  De bepalingen van deze afdeling zijn niet van toepassing op de gastprofessoren.
 


AFDELING 5.  Bezoldigingsregeling


 


Artikel 135. De Vlaamse regering bepaalt de bezoldigingsregeling van de leden van het onderwijzend personeel van de hogescholen, met inbegrip van de salarisschalen.

<Artikel 136. § 1. De personeelsleden belast met een mandaat, kunnen bezoldigd worden hetzij met een mandaatsvergoeding, hetzij met een niet verworven salarisschaal.

§ 2. Behoudens het bepaalde in de artikelen 137 en 138 bepaalt het hogeschoolbestuur vrij het bedrag van de vergoeding dat het in voorkomend geval aan het vervullen van een mandaat in de hogeschool kan verbinden. Het salaris, eventuele mandaatsvergoeding inbegrepen, mag echter maximum 20 % hoger zijn dan het salaris dat het personeelslid in kwestie zou genieten indien hij niet belast was met een mandaat..>

(Decr. 14-07-1998)

Artikel 137. § 1. De bezoldiging van de algemeen directeur bestaat uit:

11° ofwel een mandaatsvergoeding gelijk aan het verschil tussen het salaris van gewoon hoogleraar, berekend rekening houdend met de door het personeelslid verworven geldelijke anciënniteit, en het salaris waarop het personeelslid ingevolge zijn betrekking op de personeelsformatie recht heeft, en toe te voegen aan dit salaris;

12° ofwel het salaris van gewoon hoogleraar <?>.
 
 

§ 2. Wanneer het mandaat van het personeelslid dat belast was met de functie van algemeen directeur beëindigd is, en wanneer het zijn betrekking op de personeelsformatie weer opneemt, krijgt het opnieuw de salarisschaal verbonden aan deze betrekking en vervalt het recht op de vergoeding bedoeld in § 1<?>.

(Decr. 14-07-1998)

Artikel 138. De gastprofessoren kunnen ten hoogste het salaris genieten dat verbonden is aan het ambt van gewoon hoogleraar. De gastprofessoren hebben daarenboven recht op een vergoeding voor de werkelijke kosten gemaakt voor hun overkomst en tijdelijk verblijf.

Artikel 139.  Leden van het onderwijzend personeel die met toepassing van de artikelen 61, 62 en 63 van dit decreet prestaties verrichten in een andere hogeschool of universiteit, hebben recht op een vergoeding voor de werkelijke kosten gemaakt voor hun overkomst en tijdelijk verblijf.

Artikel 140. § 1. Het hogeschoolbestuur kan <bij de werving, bij de inschaling of binnen het jaar na werving of inschaling> een lid van het onderwijzend personeel of de algemeen directeur op basis van het aantal jaren nuttige beroepservaring <...> een overeenstemmende geldelijke anciënniteitsbijslag verlenen. De verworven nuttige beroepservaring moet bewezen worden.

(Decr. 08-07-1996)

Het aantal jaren nuttige beroepservaring dat in aanmerking kan genomen worden bedraagt ten hoogste tien jaar. Slechts de beroepservaring opgedaan vanaf de aanvangsleeftijd van de salarisschaal die betrokkene geniet, kan worden gehonoreerd. Als deze geldelijke anciënniteitsbijslag eenmaal toegekend wordt, is hij voor het personeelslid definitief verworven en maakt hij deel uit van het salaris waarop het betrokken personeelslid volgens zijn verworven geldelijke anciënniteit recht heeft.

§ 2. In afwijking van § 1 van dit artikel kan voor de personeelsleden die aangeworven zijn met toepassing van artikel 129, § 2 het aantal jaren nuttige beroepservaring dat in aanmerking genomen kan worden voor de bepaling van de geldelijke anciënniteitsbijslag meer dan tien jaar bedragen.

Artikel 141. <§ 1. > Het hogeschoolbestuur kan gedurende een periode een premie toekennen aan de leden van het onderwijzend personeel, alsmede aan de algemeen directeur op basis van persoonlijke verdiensten. Deze premie is te allen tijde herzienbaar en wordt toegekend op basis van de evaluatie. Deze premie kan in voorkomend geval gecombineerd worden met de geldelijke anciënniteitsbijslag toegekend op basis van de verworven nuttige beroepservaring. Het hogeschoolbestuur stelt de criteria voor het toekennen van premies vast. Deze criteria behoeven het akkoord van het hogeschoolonderhandelingscomité.

<§ 2. Het hogeschoolbestuur kan ten laste van de inkomsten uit posthogeschoolvorming aan leden van het onderwijzend personeel die in het kader van hun opdracht belast worden met het leveren van prestaties bij posthogeschoolvorming een persoonlijke vergoeding toekennen. Het totaal bedrag van vergoedingen die kunnen worden toegekend, bedraagt ten hoogste de helft van de totale inkomsten voortvloeiend uit posthogeschoolvorming na aftrek van alle kosten.>

(Decr. 15-07-1997)

<Artikel 141bis. In afwijking van de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen, hoofdstuk IV, artikel 78, eerste lid en in aanvulling van artikel 85 van dezelfde wet, kan het hogeschoolbestuur leden van het onderwijzend personeel die vervroegd met pensioen gaan, een vergoeding geven lastens de werkingsuitkering voor zover het hogeschoolbestuur beslist heeft het betreffende onderwijzend personeelslid een deel van zijn activiteiten van onderwijs, onderzoek of maatschappelijke dienstverlening te laten voortzetten. Die vergoeding kan verleend worden tot het einde van het academiejaar waarin het personeelslid de leeftijd van 65 bereikt heeft.>

(Decr. 15-07-1997)

Artikel 142. § 1. De personeelsleden belast met artistiekgebonden onderwijsactiviteiten in de studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst, en muziek en dramatische kunst, met uitzondering van de basisopleidingen van één cyclus, krijgen voor een voltijds of deeltijds ambt van hetzij assistent, werkleider, doctorassistent, docent, hoofddocent, hoogleraar of gewoon hoogleraar bijzondere salarisschalen, vastgesteld door de Vlaamse regering.

§ 2. Wanneer zij evenwel bij de uitoefening van hun ambt afzien van de toepassing van artikel 150, krijgen zij mits het hogeschoolbestuur de uitdrukkelijke toestemming geeft, de gangbare salarisschaal verbonden aan het ambt dat zij bekleden.

<De toekenning van de gangbare salarisschaal is geen recht voor het personeelslid, heeft altijd een tijdelijk karakter en dient jaarlijks geëvalueerd te worden. De gangbare salarisschaal blijft verworven zolang het personeelslid blijft voldoen aan de voorwaarden waarbij zij werd toegekend.>

(Decr. 14-07-1998)

Artikel 143. < Het departement Onderwijs van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap betaalt de salarissen, in voorkomend geval met inbegrip van het vakantiegeld en de eindejaarstoelage, de mandaatsvergoedingen, de premies bedoeld in artikel 141, <de vergoedingen bedoeld in artikel 141bis,>van de leden van het onderwijzend personeel, met inbegrip van de gastprofessoren, voor zover zij ten last van de werkingsuitkeringen van de hogeschool worden bezoldigd.>

(Decr. 19-04-1995)

(Decr. 15-07-1997)

Artikel 144.  Het onderwijzend personeel van de gesubsidieerde en van de Vlaamse autonome hogescholen die overeenkomstig artikel 143 hun bezoldiging ontvangen, worden geacht in de salaristoelageregeling te zijn opgenomen in de zin van artikel 77 van de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen.

Artikel 145.  De salarissen worden betaald aan het einde van de maand waarop ze betrekking hebben, met uitzondering van de maand december waarvoor de betaling gebeurt op de eerste werkdag van de maand januari van het volgende jaar. De uitbetaling gebeurt op basis van de gegevens verstrekt door het hogeschoolbestuur en onder zijn verantwoordelijkheid.

Het departement Onderwijs van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap of een ander orgaan dat hiermee door de Vlaamse regering wordt belast, betaalt de kinderbijslagen ten behoeve van de bovenvermelde personeelsleden.

Artikel 146. < Het hogeschoolbestuur zorgt voor de uitbetaling van de personeelsleden aangeworden bij arbeidsovereenkomst, voor de uitbetaling van de vergoedingen bedoeld in de artikelen 138 en 139, alsmede voor de uitbetaling van de tegemoetkoming in de vervoerskosten van zijn personeelsleden.>

(Decr. 19-04-1995)
 


AFDELING 6. Cumulatieregeling


 


Artikel 147.  § 1. De leden van het onderwijzend personeel belast met een voltijdse opdracht en de algemeen directeur mogen geen andere beroepsactiviteit of een andere bezoldigde activiteit uitoefenen dan met toestemming van het hogeschoolbestuur.

§ 2. Het hogeschoolbestuur stelt jaarlijks de naamlijst op van de voltijdse en van de deeltijdse leden van het onderwijzend personeel die ten minste een halftijdse opdracht uitoefenen, en die andere beroepsactiviteiten of bezoldigde activiteiten uitoefenen die verenigbaar worden geacht met hun opdracht aan de hogeschool. Tegenover de naam van elk personeelslid wordt de aard en de duur van de nevenactiviteiten opgegeven, evenals de omvang van de opdracht aan de hogeschool. In voorkomend geval wordt ook de algemeen directeur op deze lijst opgenomen. Het hogeschoolbestuur maakt deze lijst openbaar in de hogeschool en deelt hem mee aan de Vlaamse regering via de commissaris van de Vlaamse regering.

<§ 3. Voor de toepassing van dit artikel en van artikel 148 wordt een deeltijdse opdracht van meer dan 70 procent beschouwd als een voltijdse opdracht.>

(Decr. 08-07-1996)

Artikel 148.  § 1. Deeltijds wordt ambtshalve de opdracht van het personeelslid, belast met een voltijdse opdracht dat een andere beroepsactiviteit of een andere bezoldigde activiteit uitoefent die een groot deel van zijn tijd in beslag neemt.

<Het procentueel aandeel van een opdracht die ambtshalve deeltijds wordt gesteld, bedraagt ten hoogste 70 procent.>

(Decr. 08-07-1996)

§ 2. Als andere beroepsactiviteiten of bezoldigde activiteiten die een groot gedeelte van de tijd in beslag nemen, worden beschouwd alle activiteiten waarvan de omvang twee halve dagen per week overschrijdt of die voorkomen op een lijst vastgesteld door de Vlaamse regering.

§ 3. De Vlaamse regering kan bij het vaststellen van de lijst ook de voorwaarden en de procedure vastleggen waaronder het hogeschoolbestuur, bij met reden omklede beslissing, individueel een afwijking kan toestaan aan een lid van het onderwijzend personeel dat een bepaalde activiteit uitoefent die voorkomt op die lijst.

§ 4. <Het voltijds benoemde lid> van het onderwijzend personeel dat op zijn verzoek of in toepassing van § 1 van dit artikel ambtshalve in een deeltijdse opdracht wordt geplaatst verkrijgt, vanaf het ogenblik dat er opnieuw aan de gestelde voorwaarden voldaan is, en indien betrokkene nog geen zestig jaar oud is, opnieuw een voltijdse opdracht.

<Dit recht vervalt als het betrokken lid langer dan zes, al dan niet opeenvolgende academiejaren, een dergelijke deeltijdse opdracht uitoefent.>

(Decr. 19-04-1995)

Artikel 149.  Het hogeschoolbestuur kan bij wijze van algemeen reglement de lijst van de activiteiten aanvullen die ambtshalve geacht worden een groot gedeelte van de tijd van het onderwijzend personeel in beslag te nemen. Het hogeschoolbestuur stuurt hiervan een afschrift aan de Vlaamse regering via de commissaris van de Vlaamse regering.

Artikel 150. In afwijking van artikel 148, § 1, wordt niet ambtshalve deeltijds de opdracht van het personeelslid belast met een voltijdse opdracht van artistiekgebonden onderwijsactiviteiten van de studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst, en muziek en dramatische kunst bedoeld in artikel 142, § 1, dat een andere beroepsactiviteit of een andere bezoldigde activiteit uitoefent die een groot deel van zijn tijd in beslag neemt, voor zover de nevenactiviteiten van artistieke aard zijn en verband houden met de door het personeelslid verstrekte onderwijsactiviteiten.
 


HOOFDSTUK III. Administratief en technisch personeel

AFDELING 1.  Toepassingsgebied


 


Artikel 151.  De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op het administratief en technisch personeel van de hogescholen, bezoldigd ten laste van de werkingsuitkeringen verschaft door de Vlaamse Gemeenschap.
 


AFDELING 2.  Loopbaanstructuur


 


Artikel 152.  De Vlaamse regering stelt de tabel vast van de loopbaanstructuur van het administratief en technisch personeel van de hogescholen. Deze tabel bepaalt per niveau waarin dit personeel wordt ingedeeld, de graden, alsook de toelatingen diplomavoorwaarden en de salarisschalen voor elk van deze graden.

Artikel 153.  Het administratief en technisch personeel van de hogescholen bekleedt een graad die voorkomt in de tabel van de loopbaanstructuur.

Artikel 154.  Als diplomavoorwaarde geldt het bezit van het desbetreffende Belgische diploma of getuigschrift, of het bezit van een diploma of getuigschrift dat krachtens de wet of het decreet of met toepassing van de Europese richtlijnen of een bilateraal akkoord daarmee als gelijkwaardig erkend is.
 


AFDELING 3. Bezoldigingsregeling


 


Artikel 155.  De Vlaamse regering bepaalt de bezoldigingsregeling van de leden van het administratief en technisch personeel van de hogescholen.

Artikel 156.  Het hogeschoolbestuur kan <bij de werving, bij de inschaling of binnen het jaar na werving of inschaling> tot lid van het administratief en technisch personeel op basis van het aantal jaren nuttige beroepservaring <...> een overeenstemmende geldelijke anciënniteitsbijslag verlenen. De verworven nuttige beroepservaring moet bewezen worden.

(Decr. 08-07-1996)

Het aantal nuttige jaren beroepservaring dat in aanmerking kan genomen worden, bedraagt ten hoogste tien jaar. Slechts de beroepservaring opgedaan vanaf de aanvangsleeftijd van de salarisschaal die betrokkene geniet, kan worden gehonoreerd. Als deze geldelijke anciënniteitsbijslag eenmaal toegekend wordt, is hij voor het personeelslid definitief verworven en maakt hij deel uit van het salaris waarop het betrokken personeelslid volgens zijn verworven geldelijke anciënniteit recht heeft.

Artikel 157.  Het hogeschoolbestuur kan gedurende een periode een premie toekennen aan de leden van het administratief en technisch personeel op basis van persoonlijke verdiensten. Deze premie is te allen tijde herzienbaar en wordt toegekend op basis van de evaluatie. Deze premie kan in voorkomend geval gecombineerd worden met de geldelijke anciënniteitsbijslag toegekend op basis van de verworven nuttige beroepservaring. Het hogeschoolbestuur stelt de criteria voor het toekennen van premies vast. Deze criteria behoeven het akkoord van het hogeschoolonderhandelingscomité.

<Artikel 158. § 1. De personeelsleden belast met een mandaat kunnen bezoldigd worden hetzij met een mandaatsvergoeding, hetzij met een niet verworven salarisschaal.

§ 2. Het hogeschoolbestuur bepaalt vrij het bedrag van de vergoeding dat het in voorkomend geval aan het vervullen van een mandaat in de hogeschool kan verbinden. Behoudens het bepaalde in artikel 137 mag het salaris, eventuele mandaatsvergoeding inbegrepen, maximum 20 % hoger zijn dan het salaris dat het personeelslid in kwestie zou genieten indien hij niet belast was met een mandaat.>

(Decr. 14-07-1998)

Artikel 159.  <Het departement Onderwijs van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap betaald de salarissen, in voorkomend geval met inbegrip van het vakantiegeld en de eindejaarstoelage, de mandaatsvergoedingen, de premies bedoeld in artikel 157, van de leden van het administratief en technisch personeel, voor zover zij ten laste van de werkingsuitkeringen van de hogeschool worden bezoldigd.>

(Decr. 19-04-1995)

Artikel 160.  Het administratief en technisch personeel van de gesubsidieerde en de Vlaamse autonome hogescholen die overeenkomstig artikel 159 hun bezoldiging ontvangen, worden geacht in de weddetoelageregeling te zijn opgenomen in de zin van artikel 77 van de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen.

Artikel 161.  De salarissen worden betaald aan het einde van de maand waarop ze betrekking hebben, met uitzondering van de maand december waarvoor de betaling gebeurt op de eerste werkdag van de maand januari van het volgend jaar. De uitbetaling gebeurt op basis van de gegevens verstrekt door het hogeschoolbestuur en onder zijn verantwoordelijkheid.

Het departement Onderwijs van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap of een ander orgaan dat door de Vlaamse regering hiermee wordt belast, betaalt de kinderbijslagen ten behoeve van de bovenvermelde personeelsleden.

Artikel 162.  <Het hogeschoolbestuur zorgt voor de uitbetaling van de personeelsleden aangeworven bij de arbeidsovereenkomst, alsmede voor de uitbetaling van de tegemoetkoming in de vervoerskosten van zijn personeelsleden.>

(Decr. 19-04-1995)
 


AFDELING 4.  Toewijzing van betrekkingen


 


Artikel 163. Het hogeschoolbestuur kan, rekening houdend met de behoeften van de hogeschool, betrekkingen intern of extern vacant verklaren voor de graden waarin in de personeelsformatie van het administratief en technisch personeel werd voorzien.

De vacante betrekkingen van het administratief en technisch personeel kunnen worden toegewezen hetzij door werving, hetzij door bevordering.

Artikel 164.  Werving kan gebeuren in de door het hogeschoolbestuur bepaalde graden van de tabel bedoeld in artikel 152, mits voldaan is aan de gestelde vereisten.

Het hogeschoolbestuur kan bijzondere toelatingsvoorwaarden of bijzondere voorwaarden inzake specialiteit van diploma's opleggen naast de in artikel 152 bedoelde toelatingen diplomavoorwaarden.

Artikel 165.  Werving is mogelijk in vast of tijdelijk verband, en voor zowel voltijdse als deeltijdse betrekkingen.

<Een deeltijdse betrekking bedraagt ten minste 50 procent van een voltijdse betrekking, tenzij het de tijdelijke vervanging betreft van een benoemd personeelslid dat een verlof of een afwezigheid voor verminderde prestaties opneemt.>

(Decr. 08-07-1996)

Het vacaturebericht vermeldt de graad, de toelatingsvoorwaarden, de taakbeschrijving, het voltijds of deeltijds dienstverband en het vast of tijdelijk karakter van de vacante betrekking. Voor interimaire vervangingen en tijdelijke betrekkingen van minder dan één academiejaar is een vacantverklaring niet vereist.

Artikel 166.  § 1. Het hogeschoolbestuur bepaalt bij reglement de wijze waarop de ambten vacant verklaard worden en de voorwaarden voor aanstelling en/of benoeming.

§ 2. Elke werving in een vacante betrekking kan slechts gebeuren na een openbare oproep, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.

Artikel 167. Elke benoeming gaat in op de eerste dag van een maand volgend op de datum van de benoeming.

Artikel 168.  Een lid van het administratief en technisch personeel van de hogeschool kan bevorderen door verhoging in graad of door overgang naar het hogere niveau als het voldoet aan de voorwaarden bepaald in de tabel bedoeld in artikel 152. Het hogeschoolbestuur bepaalt de selectieprocedure voor de bevordering zonder examen en de regels inzake de waarneming van tijdelijke betrekkingen in een hogere graad.
 


AFDELING 5. Anciënniteiten


 


Artikel 169. Voor het administratief en technisch personeel worden de volgende anciënniteiten onderscheiden:

11° de dienstanciënniteit, zijnde de werkelijke diensten die een personeelslid, ongeacht het volume van de opdracht, gepresteerd heeft in welk ambt ook in een hogeschool;

12° de graadanciënniteit, zijnde de werkelijke diensten die een personeelslid, ongeacht het volume van de opdracht, gepresteerd heeft in een welbepaalde graad binnen de hogeschool;

13° de niveauanciënniteit, zijnde de werkelijke diensten die een personeelslid, ongeacht het volume van de opdracht, gepresteerd heeft in een één of meer graden van eenzelfde niveau binnen de hogeschool;

14° de schaalanciënniteit, zijnde de werkelijke diensten die een personeelslid, ongeacht het volume van de opdracht, gepresteerd heeft in een bepaalde salarisschaal als personeelslid van de hogeschool. De diensten gepresteerd terwijl het personeelslid de evaluatie "onvoldoende" bekomen heeft, worden niet meegerekend.
 
 

Het personeelslid wordt geacht werkelijke diensten te presteren zolang het zich bevindt in een toestand op grond waarvan het zijn recht op een salaris, of bij gebreke daarvan, zijn aanspraak op een verhoging in salaris of op een bevordering behoudt.
 


AFDELING 6. Cumulatieregeling


 


Artikel 170.  Een lid van het administratief en technisch personeel mag vrij onbezoldigde of bezoldigde nevenactiviteiten, verricht buiten de diensturen, cumuleren met het uitoefenen van zijn betrekking aan de hogeschool voor zover

11° de cumulatieactiviteiten het naar behoren vervullen van zijn opdracht binnen de hogeschool niet verhinderen;

12° de cumulatieactiviteiten niet in strijd zijn met de waardigheid als lid van het administratief en technisch personeel van de hogeschool;

13° de cumulatieactiviteiten geen tegenstrijdigheid van belangen tot gevolg hebben.

Artikel 171.  Een lid van het administratief en technisch personeel mag geen nevenactiviteiten cumuleren binnen de diensturen, behalve wanneer het nevenactiviteiten betreft die inherent zijn aan de normale uitoefening van de opdracht waarmee het personeelslid door de hogeschool werd belast.

Het hogeschoolbestuur oordeelt of een nevenactiviteit als inherent kan worden beschouwd.
 


TITEL IV. FINANCIERING EN BEHEER VAN DE HOGESCHOLEN

HOOFDSTUK I. Financiering van de werking van de hogescholen

AFDELING 1. Werkingsuitkeringen


 


Artikel 172. Binnen de perken en volgens de voorwaarden bepaald in dit decreet, draagt de Vlaamse Gemeenschap met jaarlijkse uitkeringen bij in de financiering van de werking van de hogescholen.

Artikel 173. § l. Deze werkingsuitkeringen dragen bij tot de dekking van de personeels- en werkingskosten voor onderwijs, voor projectmatig onderzoek, voor maatschappelijke dienstverlening, de financiering van investeringen, de afbetaling van leningen en voor de administratie van de hogeschool, met inbegrip van de roerende uitrustingen.

§ 2. De hogescholen kunnen de kosten die voortspruiten uit samenwerkingsakkoorden bedoeld in de artikelen 61, 62 en 63 van dit decreet ten laste leggen van de jaarlijkse werkingsuitkeringen.
 


AFDELING 2. Financierbaarheid hogescholen


 


Artikel 174. Om voor financiering in aanmerking te komen moet de hogeschool:

1° voldoen aan de bepalingen vastgesteld door of krachtens dit decreet;

<2° georganiseerd zijn door één publiekrechtelijk rechtspersoon die er de verantwoordelijkheid voor op zich neemt, of door één privaatrechtelijk rechtspersoon die uitsluitend hoger onderwijs zoals bedoeld in dit decreet organiseert en die er de verantwoordelijkheid voor op zich neemt.>

(Decr. 08-07-1996)
 


AFDELING 3. Financierbaarheid opleidingen


 


Artikel 175.  § 1. Om voor financiering in aanmerking te komen moet de basisopleiding voldoen aan de volgende voorwaarden:

11° voorkomen op de lijst bedoeld in bijlage I van dit decreet;

12° georganiseerd worden binnen de studiegebieden en het grondgebied van de hogeschool, zoals bepaald in de artikelen 15 en 16 en in bijlage II van dit decreet;

13° ten minste 40 financierbare studenten tellen, indien het een basisopleiding van één cyclus of de eerste cyclus van een basisopleiding van twee cycli betreft, en ten minste 20 financierbare studenten, indien het de tweede cyclus van een basisopleiding van twee cycli betreft;

14° voor wat het opleidingsprogramma betreft, voldoen aan de richtlijnen van de Europese Unie ter zake.

§ 2. In afwijking van § 1 komen, ongeacht het aantal studenten, de basisopleidingen die slechts eenmaal in de Vlaamse Gemeenschap worden georganiseerd voor financiering in aanmerking.

<De voorwaarden vermeld in § 1, 3°, zijn niet van toepassing op de opleidingen van de studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst en muziek en dramatische kunst.><...>.

(Decr. 16-04-1996)

(Decr. 14-07-1998)

<Tot uiterlijk 1 september 1997 zijn de voorwaarden vermeld in §1, 3° niet van toepassing voor de basisopleidingen van één cyclus van het studiegebied onderwijs. Vanaf 1 september 1997 zijn de voorwaarden vermeld in §1, 3° niet van toepassing voor de opleiding leraar secundair onderwijs groep 1, waarbij de opleidingseenheid muzikale opvoeding deel uitmaakt van de georganiseerde optie, van het studiegebied onderwijs. >

(Decr. 08-07-1996)

§ 3. Met het oog op het waarborgen van een voldoende aanbod van neutraal onderwijs in de onderwijsinstellingen van het basis- en secundair onderwijs, zoals bedoeld in artikel 2 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, kan de Vlaamse regering basisopleidingen van het studiegebied onderwijs voor hernieuwbare periodes van drie jaar vrijstellen van de voorwaarde bedoeld in § 1, 3°.

§ 4. De berekening van het aantal studenten bedoeld in § 1, gebeurt op basis van het gemiddeld aantal studenten op 1 februari van de voorbije drie begrotingsjaren.

Artikel 176. . < § 1. De Vlaamse regering kan de voortgezette opleidingen die tijdens het academiejaar 1995-1996 gefinancierd werden, tijdens de academiejaren 1996-1997 en 1997-1998 telkens een financiering van 1,5 miljoen frank toekennen.>

§ 2. Om voor <de financiering vermeld in § 1> in aanmerking te komen, moet de hogeschool elk jaar voor 1 februari een aanvraag tot financiering indienen bij de Vlaamse regering.

§ 3. Binnen de perken van het bedrag bestemd voor de financiering van de voortgezette opleidingen, bepaalt de Vlaamse regering welke voortgezette opleidingen voor financiering <vermeld in §1> in aanmerking komen. Zij kan hierbij onder meer rekening houden met de volgende elementen van beoordeling:

11° de relevantie voor de arbeidsmarkt

12° de aanwezigheid van een samenwerkingsakkoord met instanties uit de sociaal-economische of culturele wereld; 13° de uniciteit van de opleiding;

14° de aanwezigheid van een samenwerkingsakkoord met andere hogescholen of met universiteiten.

<§ 4. Om voor de financiering vermeld in artikel 179, 13°, in aanmerking te komen moet een voortgezette lerarenopleiding voldoen aan volgende voorwaarden:

11° voorkomen op de lijst bedoeld in bijlage I van dit decreet

12° slechts eenmaal georganiseerd worden in dezelfde hogeschool

13° niet gefinancierd worden volgens § 1>

(Decr. 16-04-1996)
 


AFDELING 4. Financierbaarheid studenten


 


Artikel 177. <§ 1.>  Om voor financiering in aanmerking te komen moet een student voldoen aan de volgende criteria:

(Decr. 08-07-1996)

11° inschrijvingsdatum: in aanmerking komen alleen de op 1februari regelmatig ingeschreven studenten. Per student komt slechts één regelmatige inschrijving per academiejaar in aanmerking; 12° nationaliteit:

In aanmerking komen de studenten die:

a)onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie;

b)geen onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie, maar wier ouders, echtgenoot, echtgenote of wettelijke voogd in België gevestigd zijn of er verblijven en er hun hoofdberoepsactiviteiten uitoefenen of uitgeoefend hebben gedurende een periode van ten minste vijf jaar;

c)geen onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie, maar op Belgisch grondgebied verblijven en de voordelen genieten van het statuut van vluchteling, toegekend door het Hoog Commissariaat der Verenigde Naties voor de Vluchtelingen; of die door de minister van Buitenlandse Zaken en de commissaris-generaal van de vluchtelingen als staatlozen worden erkend;

d) geen onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie, maar onderhorige zijn van de landen die met België of de Vlaamse Gemeenschap een cultureel akkoord hebben gesloten, en die, binnen het kader en de grenzen van het cultureel akkoord, een studiebeurs hebben gekregen van de Vlaamse Gemeenschap;

e)andere dan diegenen genoemd onder a) tot en met d) en andere dan diegenen ten laste van de nationale kredieten voor ontwikkelingssamenwerking. <Dit aantal studenten per hogeschool mag niet hoger zijn dan twee procent van het totale aantal Belgische studenten die het vorig academiejaar regelmatig in de hogeschool zijn ingeschreven;>

13° aantal inschrijvingen:

In aanmerking komen:

a)de voltijdse studenten die ten hoogste tweemaal regelmatig ingeschreven geweest zijn in hetzelfde studiejaar van eenzelfde basisopleiding, en de deeltijdse studenten die ten hoogste tweemaal regelmatig ingeschreven zijn voor eenzelfde gedeelte van hetzelfde studiejaar van eenzelfde basisopleiding;

b)de voltijdse en deeltijdse studenten die ten hoogste driemaal regelmatig ingeschreven geweest zijn in hetzelfde studiejaar van een basisopleiding, waarvan ten hoogste tweemaal in dezelfde basisopleiding;

<Voor de vaststelling van het aantal inschrijvingen : - worden de inschrijvingen voor voorheen gevolgde studiejaren die tot het behalen van een diploma hebben geleid, niet in aanmerking genomen;

- wordt de inschrijving voor het eerste studiejaar van de tweede cyclus beschouwd als een inschrijving voor het derde studiejaar van de opleiding, de inschrijving voor het tweede studiejaar van de tweede cyclus als een inschrijving voor het vierde studiejaar en in voorkomend geval de inschrijving voor het derde studiejaar van de tweede cyclus als een inschrijving voor het vijfde studiejaar.>

14° financieringsduur: in aanmerking komen alleen de studenten die studeren binnen de volgende maximaal toegestane financieringsduur: a)de maximaal toegestane financieringsduur voor de basisopleidingen van één cyclus, en voor de tweede cyclus van basisopleidingen van twee cycli die leiden tot de graad van architect, handelsingenieur, meester in muziek, <meester in productdesign> of licentiaat in productontwikkeling, is zes jaar voor een voltijds student en negen jaar voor een deeltijds student;

b)de maximaal toegestane financieringsduur voor de eerste cyclus van de basisopleidingen van twee cycli, en voor de tweede cyclus van basisopleidingen van cycli andere dan bedoeld in a) is vier jaar voor een voltijds student en zes jaar voor een deeltijds student.
 
 

<Voor de vaststelling van de maximale financieringsduur worden de voorheen gevolgde studiejaren die tot het behalen van een diploma hebben geleid, niet in aanmerking genomen.>
(Decr. 19-04-1995)

(Decr. 14-07-1998)

<§ 2. Het percentage van de financierbaarheid wordt bepaald door de studieomvang.

Voltijdse studenten die tenminste aan 75 procent van de onderwijs- en andere studieactiviteiten van een studiejaar deelnemen worden voor 100 procent gefinancierd.

Voltijdse studenten die op grond van vrijstellingen aan minder dan 75 procent en ten minste 50 procent van de onderwijs- en andere studieactiviteiten van een studiejaar deelnemen en deeltijdse studenten worden voor 50 procent gefinancierd.

Voor de bepaling van de percentages bedoeld in het eerste lid van deze paragraaf, worden de onderwijsactiviteiten waarvoor overzetting van examencijfers naar een volgend academiejaar wordt toegestaan, niet meegerekend en worden de opleidingsonderdelen van een volgend academiejaar die kunnen worden gevolgd, wel meegerekend.>

(Decr. 08-07-1996)
 


AFDELING 5. Berekening financiering


 


Artikel 178. § 1. Het bedrag bestemd voor het hoger onderwijs verstrekt door de hogescholen is in het begrotingsjaar <1996 gelijk aan 18.111,0 miljoen frank>. Dit bedrag wordt overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomst van 29 september 1993 vermeerderd als volgt: in 1996 met 160 miljoen frank, in 1997 met 140 miljoen, in 1998 met 120 miljoen, in 1999 met 100 miljoen, in 2000 met 80 miljoen, in 2001 met 60 miljoen, in 2002 met 40 miljoen en in 2003 met 20 miljoen.

(Decr. 16-04-96)

§

2. Het bedrag bestemd voor het hoger onderwijs verstrekt door de hogescholen is in het begrotingsjaar 1994 gelijk aan 16.648,8 miljoen frank. <Dit bedrag wordt vermeerderd met de salariskosten van de personeelsleden bedoeld in artikel 182, § 1, 4°.>

(Decr. 19-04-1995)

Artikel 179.  <Het bedrag bedoeld in artikel 178 wordt op de volgende wijze aangewend voor de werkingsuitkeringen van de hogescholen:

W = U - å EW - å VO - å WARGO - LMVD - (LTBS+55) - <LCF> - KB - å BEV - C - LO AN - VLO>

(Decr. 16-04-96)

waarbij:

11° W gelijk is aan de som van de werkingsuitkeringen van de hogescholen;

12° U gelijk is aan de uitkering bestemd voor het hoger onderwijs verstrekt door de hogescholen;

1å EW gelijk is aan de som van de extra-werkingsuitkeringen van de hogescholen, berekend zoals bepaald in artikel 180;

1å VO is bestemd voor de financiering van de voortgezette opleidingen zoals bedoeld in artikel 176 en is gelijk aan 50 miljoen frank in 1996 <en in 1997 en 1998 gelijk aan het bedrag dat op basis van artikel 176 voor voortgezette opleidingen wordt betaald. Vanaf 1999 is å VO gelijk aan nul>

(Decr. 16-04-96) 15° WARGO gelijk is aan de bijzondere werkingsmiddelen bestemd voor de rechtsopvolgers van de hogescholen van het gemeenschapsonderwijs en voor bepaalde Vlaamse autonome hogescholen, zoals bedoeld in artikel 181;

16° LMVD gelijk is aan de geraamde kosten van de salarissen van de personeelsleden van het meesters, vak en dienstpersoneel van de hogescholen die op 31 december 1995 rechtstreeks betaald worden door het departement Onderwijs;

1(LTBS+55) gelijk is aan de geraamde kosten van de wachtgelden van de personeelsleden van de hogescholen, ter beschikking gesteld wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen<, zoals bepaald in artikel 181bis>;

(Decr. 15-07-1997)

1<LCF> gelijk is aan de geraamde kosten van de salarissen en/of wachtgelden van de personeelsleden bedoeld in artikel 182;

(Decr. 19-04-1995) 19° KB gelijk is aan de geraamde kosten van de kinderbijslagen van de personeelsleden van de hogescholen; 10° å BEV gelijk is aan de som van de salariskosten van de benoemde personeelsleden met bevallingsverlof <en met opvangverlof voor adoptie of pleegvoogdij> voor de duur van het bevallingsverlof van het voorgaande begrotingsjaar, bepaald per hogeschool; (Decr. 08-07-1996) 11° C gelijk is aan de geraamde salaris- en werkingskost van de controle door de commissarissen en de commissaris-coördinator van de Vlaamse regering bij de hogescholen.

<12° LO AN is bestemd voor de financiering van de initiële lerarenopleiding van academisch niveau en is in 1996 gelijk aan 26,6 miljoen frank. Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast op de wijze bepaald in artikel 184 van dit decreet en wordt verdeeld op basis van in het vorig jaar afgeleverde diploma's.

13° VLO is bestemd voor de financiering van de voortgezette lerarenopleiding. Per in het vorig jaar afgeleverde diploma ontvangen de hogescholen die een voortgezette lerarenopleiding organiseren vanaf het academiejaar 1997-1998 67.000 frank. Als het totale bedrag bestemd voor de voortgezette lerarenopleiding meer bedraagt dan 60,0 miljoen frank wordt dit bedrag verdeeld over de hogescholen op basis van de in het vorig jaar afgeleverde diploma's. Deze bedragen worden jaarlijks aangepast op de wijze bepaald in artikel 184 van dit decreet.>

(Decr. 16-04-96)

Artikel 180.  De extra-werkingsuitkeringen van de hogescholen worden als volgt berekend:

11° a)per instelling voor hoger onderwijs met volledig leerplan worden de personeelsleden die op 15 januari 1994 ter beschikking gesteld waren wegens ontstentenis van betrekking, voor wat betreft het volume van de opdracht waarvoor ze ter beschikking gesteld zijn, omgerekend naar voltijdse betrekkingen; b)  dit aantal voltijdse betrekkingen wordt per hogeschool verminderd met: - de personeelsleden bedoeld in 1°, a) die op 15 januari 1994 gereaffecteerd of wedertewerkgesteld waren in de eigen instelling voor hoger onderwijs met volledig leerplan, voor wat betreft het volume van de opdracht waarvoor zij gereaffecteerd of wedertewerkgesteld waren, omgerekend naar voltijdse betrekkingen;

- het aantal personeelsleden van de instelling voor hoger onderwijs met volledig leerplan bedoeld in artikel 182;

12° per voltijdse betrekking, bekomen na de berekening bedoeld in l°, is 1.500.000 frank verbonden; 13° de extra-enveloppe van de betrokken hogeschool is in 1996 gelijk aan het product van de voltijdse betrekking berekend overeenkomstig 1° vermenigvuldigd met het bedrag vermeld in 2;

14° in de begrotingsjaren 1997, 1998, 1999, 2000, 2001, 2002, 2003, 2004 en 2005 ontvangt de hogeschool een extra-werkingsuitkering die gelijk is aan respectievelijk 90 procent, 80 procent, 70 procent, 60 procent, 50 procent, 40 procent, 30 procent, 20 procent en 10 procent van het bedrag vermeld in 3°.
 
 

Artikel 181.  Bijzondere werkingsmiddelen worden toegekend aan de rechtsopvolgers van de hogescholen van het gemeenschapsonderwijs.

Deze bijzondere werkingsmiddelen worden voor 1996 als volgt berekend:

[DOT95 x 0,4 x (C96/C95) + D0T95 x 0,6 x (L96/L95)] - WT96,

waarbij:

- DOT95 gelijk is aan het bedrag dat één of meer fusiepartners ontvingen uit de dotatie aan de ARGO;

- C96/C95 gelijk is aan de verhouding tussen de geraamde index van de consumptieprijzen op het einde van het begrotingsjaar 1996 en de index van de consumptieprijzen op het einde van het begrotingsjaar 1995;

- L96/L95 gelijk is aan de verhouding tussen de geraamde index van de eenheidssalariskosten op het einde van het begrotingsjaar 1996 en de index van de eenheidssalariskosten op het einde van het begrotingsjaar 1995;

- WT96 komt overeen met het bedrag dat voor hetzelfde studentenaantal in het gesubsidieerd hoger onderwijs zou verkregen worden aan werkingstoelagen; het is gelijk aan [WT95 x 0,4 x (C96/C95) + WT95 x 0,6 x (L96/L95)].
 
 

In 1997, 1998, 1999, 2000, 2001, 2002, 2003, 2004 en 2005 zijn de bijzondere werkingsmiddelen voor de rechtsopvolgers van de hogescholen van het gemeenschapsonderwijs respectievelijk gelijk aan 90 procent, 80 procent, 70 procent, 60 procent, 50 procent, 40 procent, 30 procent, 20 procent en 10 procent van de bijzondere werkingsmiddelen voor 1996. Vanaf 2006 worden geen bijzondere werkingsmiddelen meer toegekend.

<Artikel 181bis. § 1. Het bedrag TBS+55 is gelijk aan de som van de volgende bedragen:

11° de geraamde kosten van de wachtgelden van de personeelsleden van de hogescholen, ter beschikking gesteld wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen, met uitzondering van de personeelsleden waarvan sprake in 2°, te betalen tijdens het begrotingsjaar;

12° dat deel van de wachtgelden die de personeelsleden die genieten van een terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen in het speciale overgangsstelsel, ontvangen hebben in het academiejaar dat tijdens het vorige begrotingsjaar werd afgesloten, dat overeenkomt met 62,5 procent van hun laatste brutoactiviteitssalaris.
 
 

§ 2. De hogescholen ontvangen vanaf het begrotingsjaar 1998 het bedrag vermeld in § 1, 2°.>

(Decr. 15-07-1997)

Artikel 182.  § 1. De personeelsleden <...> bedoeld in artikel 179, 8 , zijn de volgende:

1<de personeelsleden ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking verbonden aan een instelling voor hoger onderwijs die op 31 december 1995 niet meer door de Vlaamse Gemeenschap wordt gefinancierd of gesubsidieerd en de vastbenoemde personeelsleden van de instellingen voor hoger onderwijs waarvan de afbouw van alle opleidingen, gestart op grond van de toepassing van de rationalisatienormen die van kracht waren tot voor de inwerkingtreding van het huidig decreet, voltooid zal zijn in het academiejaar 1995-1996, voor zover deze personeelsleden ondertussen niet vastbenoemd zijn in een andere onderwijsinstelling;>

1<de personeelsleden verbonden aan een instelling voor hoger onderwijs met volledig leerplan, volledig ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking op 15 januari 1994; die op 15 januari 1994 niet waren gereaffecteerd of wedertewerkgesteld in de instelling voor hoger onderwijs met volledig leerplan waar zij benoemd waren, voor zover zij ondertussen niet vastbenoemd zijn in een andere onderwijsinstelling;>

13° de personeelsleden, leden van het onderwijzend personeel, verbonden aan een instelling voor pedagogisch hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan die in het academiejaar 1994-1995 titularis waren van een betrekking toegekend op basis van extra-waarborglestijden. De Vlaamse regering bepaalt op welke wijze deze personeelsleden worden aangewezen.

Zij worden rechtstreeks en centraal bezoldigd door het departement Onderwijs van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.

<4° de vastbenoemde pedagogische adviseurs en adviseurscoördinatoren die op 31 augustus 1995 in dienst zijn van de pedagogische begeleidingsdiensten van het hoger onderwijs van het korte type.

15° de personeelsleden benoemd in een instelling voor hoger onderwijs met volledig leerplan, die op 1 januari 1995 een verlof wegens opdracht of een terbeschikkingstelling wegens bijzondere opdracht, zoals bedoeld in artikel 90, § 1 van het decreet van 17 juli 1991 betreffende de inspectie en de pedagogische begeleidingsdiensten, genoten en ingeschakeld waren ter ondersteuning van de begeleidingsdiensten van het hoger onderwijs met volledig leerplan. Het aantal van deze personeelsleden kan niet hoger zijn dan 0,1% van het aantal betrekkingen in het hoger onderwijs met volledig leerplan, uitgedrukt in volledige ambten, waarvoor op 1 februari 1994 een activiteitswedde, een weddetoelage, een wachtgeld of een wachtgeldtoelage werd toegekend, afzonderlijk berekend voor het gemeenschapsonderwijs, het gesubsidieerd officieel onderwijs en het gesubsidieerd vrij onderwijs.>

(Decr. 19-04-1995) <6° de personeelsleden, zoals bedoeld in artikel 304bis, die voor de begeleiding van de onderwijsvernieuwingen in het hoger onderwijs en voor de ondersteuning van de lokale comités tewerkgesteld zijn bij de representatieve vakorganisaties.> (Decr. 15-07-1997) <7°de personeelsleden, zoals bedoeld in artikel 10 van het decreet van 7 juli 1998 betreffende de organisatie van de Vlaamse Hogescholenraad, die belast worden met een opdracht in de VLHORA.> (Decr. 07-07-1998)

§ 2. Indien personeelsleden bedoeld in <artikel 180, 1°>, in een bepaald begrotingsjaar, met ingang van het begrotingsjaar 1997, gereaffecteerd of wedertewerkgesteld zijn buiten het hoger onderwijs met volledig leerplan, ontvangt de hogeschool waar zij benoemd zijn het daaropvolgende begrotingsjaar een forfaitair bedrag dat overeenstemt met het volume van de opdracht van reaffectatie of wedertewerkstelling buiten het hoger onderwijs met volledig leerplan vermenigvuldigd met 1.500.000 frank en vermenigvuldigd met:

10 procent in het begrotingsjaar 1998, 20 procent in het begrotingsjaar 1999, 30 procent in het begrotingsjaar 2000, 40 procent in het begrotingsjaar 2001, 50 procent in het begrotingsjaar 2002, 60 procent in het begrotingsjaar 2003, 70 procent in het begrotingsjaar 2004, 80 procent in het begrotingsjaar 2005, 90 procent in het begrotingsjaar 2006, 100 procent vanaf het begrotingsjaar 2007.

(Decr. 19-04-1995)

Artikel 183.  De hogescholen ontvangen vanaf het begrotingsjaar 1997 een uitkering gelijk aan de salariskosten van hun benoemde personeelsleden die tijdens het voorgaande begrotingsjaar met bevallingsverlof waren, voor wat de duur van dat bevallingsverlof betreft.

Artikel 184.  § 1. De werkingsuitkeringen van de hogescholen worden jaarlijks op de volgende wijze aangepast:

0,8 x (Ln/L96) + 0,2 x (Cn/C96),

waarbij:

Ln/L96 gelijk is aan de verhouding tussen de geraamde index van de eenheidloonkosten op het einde van het betrokken begrotingsjaar en de index van de eenheidsloonkosten op het einde van het begrotingsjaar 1996.

Cn/C96 gelijk is aan de verhouding tussen de geraamde index van de consumptieprijzen op het einde van het betrokken begrotingsjaar en de index van de consumptieprijzen op het einde van het begrotingsjaar 1996.

§ 2. De uitkering bestemd voor het hoger onderwijs verstrekt door de hogescholen verminderd met de werkingsuitkeringen voor de hogescholen, wordt jaarlijks aangepast aan de verhouding tussen de geraamde index van de eenheidsloonkosten op het einde van het betrokken begrotingsjaar en de index van de eenheidsloonkosten op het einde van het begrotingsjaar 1996.

Artikel 185.  De Vlaamse regering bepaalt de wijze waarop en de vorm waaronder de hogescholen de gegevens, vereist voor het berekenen van de werkingsuitkering, de extrawerkingsuitkering, de aanvullende werkingsuitkering en de bijzondere werkingsmiddelen aan haar meedelen.

Artikel 186.  De werkingsuitkering voor 1996 is per hogeschool gebaseerd op de wijze bepaald door de Vlaamse regering op de salariskosten en de werkingskosten van de hogeschool

Artikel 187.  De jaarlijkse werkingsuitkering van een hogeschool bestaat vanaf het begrotingsjaar 2006 uit een forfaitair deel en uit een met de onderwijsbelasting van de hogeschool variërend deel.

Artikel 188.  Om de onderwijsbelasting te bepalen, worden de basisopleidingen in de volgende financieringsgroepen gerangschikt:

11° Groep A: de opleidingen van het studiegebied handelswetenschappen en bedrijfskunde, de opleidingen van twee cycli van de studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst, muziek en dramatische kunst en de opleiding van één cyclus van het studiegebied muziek en dramatische kunst;

12° Groep B: de opleidingen van het studiegebied toegepaste taalkunde en de opleidingen van één cyclus van het studiegebied industriële wetenschappen en technologie;

13° Groep C: de opleidingen van de studiegebieden architectuur, biotechniek en sociaal-agogisch werk, de opleidingen van twee cycli van de studiegebieden industriële wetenschappen en technologie, <...> en de opleidingen van één cyclus van het studiegebied audiovisuele en beeldende kunst;

<4° Groep D: de opleidingen van de studiegebieden gezondheidszorg en onderwijs.>

(Decr. 21-12-1994)

Artikel 189.  <Elke financieringsgroep krijgt een puntengewicht dat naar studieomvang en studievorm varieert volgens onderstaand model:

- Groep A: 1 punt;

- Groep B: 1,2 punten;

- Groep C: 1,4 punten;

- Groep D: 1,6 punten.>

(Decr. 08-07-1996)

Artikel 190.  § 1. De onderwijsbelasting van een hogeschool wordt uitgedrukt in een aantal onderwijsbelastingseenheden. Het aantal onderwijsbelastingseenheden is gelijk aan de som van de producten tussen het aantal financierbare studenten in iedere financieringsgroep enerzijds, en het overeenkomstige puntengewicht per financierbare student anderzijds.

§ 2. Het aantal onderwijsbelastingseenheden van een hogeschool die opleidingen van de studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst, en muziek en dramatische kunst organiseert, wordt aangevuld met een forfaitair aantal onderwijsbelastingseenheden overeenkomstig het volgend schema:

11° voor de organisatie van een opleiding tot meester in beeldende kunst en/of meester in productdesign samen, twee extra onderwijsbelastingseenheden voor de eerste tot en met de 400ste student;

12° voor de organisatie van een opleiding tot meester in audiovisuele kunst, twee extra onderwijsbelastingseenheden voor de eerste tot en met de 300ste student;

13° voor de organisatie van een opleiding tot meester in muziek en/of in de dramatische kunst samen, drie extra onderwijsbelastingseenheden voor de eerste tot en met de 450ste student;

14° voor de organisatie van een opleiding dans, vier extra onderwijsbelastingseenheden voor de eerste tot en met de 25ste student.

<5° voor de organisatie van een opleiding tot meester in de conservatie/restauratie twee extra onderwijsbelastingseenheden voor de eerste tot en met de 100ste student>.

(Decr. 14-07-1998)

§ 3. Voor de berekening van het aantal studenten genoemd in § 1 en § 2 wordt het gemiddelde aantal financierbare studenten op 1 februari van de drie voorgaande begrotingsjaren in aanmerking genomen.

Artikel 191.  De onderwijsbelastingseenheden voortspruitend uit opleidingen waarvan de onderwijsactiviteiten door twee of meer hogescholen op grond van een overeenkomst gezamenlijk op één plaats worden aangeboden, worden per begrotingsjaar aangerekend bij de onderwijsbelastingseenheden van de verschillende hogescholen, volgens de verdeelsleutel bepaald in de tussen deze hogescholen gesloten overeenkomst.

Artikel 192.  Het met de onderwijsbelasting variërend deel is voor een hogeschool gelijk aan het aantal onderwijsbelastingseenheden van die instelling (å OBE), vermenigvuldigd met het bedrag per onderwijsbelastingseenheid <(BOBE)>.

(Decr. 19-04-1995)

Artikel 193.  Het bedrag per onderwijsbelastingseenheid wordt als volgt berekend:

BOBE = å W -å  HF - å (å BFS)

å (å OBE)

waarbij

å (å OBE) gelijk is aan de som van de onderwijsbelastingseenheden van alle hogescholen voor het betrokken begrotingsjaar;

å HF gelijk is aan de som van de historische forfaits voor alle hogescholen zoals berekend in artikel 194;

å (å BFS) gelijk is aan de som van het deel van de werkingsuitkeringen dat varieert met de studentenpopulatie, uitgedrukt in aantal financierbare studenten, voor alle hogescholen samen zoals berekend in artikel I95.

Artikel 194.  Het historisch forfait (HF) van een hogeschool is

W95 in het begrotingsjaar 1996;

0,60 x W95 in het begrotingsjaar 1997;

0,30 W95 in het begrotingsjaar 1998;

0,25 x W95 in het begrotingsjaar 1999;

0,20 x W95 in het begrotingsjaar 2000, 2001, 2002, 2003, 2004 en 2005;

0,50 x (W2001 + W2002 + W2003 + W2004 + W2005)/5, vanaf het begrotingsjaar 2006, waarbij de bedragen W2001, W2002, W2003, W2004 en W2005 volgens de indexeringsformule bedoeld in artikel 184 naar het niveau van het begrotingsjaar 2006 gebracht worden.

Het HF wordt jaarlijks aangepast volgens de formule bedoeld in artikel 184.

Artikel 195.  Het deel van de werkingsuitkering van een hogeschool dat varieert met de studentenpopulatie, uitgedrukt in aantal financierbare studenten, is gelijk aan:

S x BFS

waarbij

S voor de berekening van de werkingsuitkeringen van de begrotingsjaren 1996 tot en met 2000 gelijk is aan het gemiddeld aantal financierbare studenten op 1 februari 1991, 1 februari 1992, 1 februari 1993, 1 februari 1994 en 1 februari 1995 en voor de berekening van de werkingsuitkeringen van de begrotingsjaren 2001 tot en met 2005 gelijk is aan het gemiddeld aantal financierbare studenten op 1 februari 1996, 1 februari 1997, 1 februari 1998, 1 februari 1999 en 1 februari 2000 en vanaf het begrotingsjaar 2006 gelijk is aan nul.
 
 
BFS beantwoordt aan het bedrag per financierbare student en wordt als volgt berekend:

BFS = (å W - å HF) x 0,2

å S

waarbij å S voor de berekening van de werkingsuitkeringen van de begrotingsjaren 1996 tot en met 2000 gelijk is aan de som van het gemiddeld aantal financierbare studenten op 1 februari 1991, 1 februari 1992, 1 februari 1993, 1 februari 1994 en 1 februari 1995 per hogeschool. Voor de berekening van de werkingsuitkeringen van de begrotingsjaren <2001> tot en met 2005 is å S gelijk aan de som van het gemiddeld aantal financierbare studenten op 1 februari 1996, 1 februari 1997, 1 februari 1998, 1 februari 1999 en 1 februari 2000 per hogeschool.

(Decr. 08-07-1996)

<Artikel 195bis. § 1. Er wordt een recuperatiefonds opgericht, hierna genoemd "het fonds".

§ 2. Het fonds is een begrotingsfonds in de zin van artikel 45 van het koninklijk besluit van 17 juli 1991 houdende coördinatie van de wetten op de rijkscomptabiliteit.

§ 3. De middelen van het fonds dienen aangewend te worden voor de betaling van de werkingsuitkeringen aan de hogescholen.

§ 4. Aan het fonds worden alle ontvangsten voortvloeiend uit de terugstorting van onverschuldigde salarissen en vergoedingen toegewezen.

§ 5. De rekenplichtige die de ontvangsten gedaan heeft, beschikt rechtstreeks over de kredieten van het fonds. >

(Decr. 19.12.1997)

<Artikel 195ter. § 1. Vanaf 1 september 1998 worden de personeelsleden bedoeld in artikel 318, voor het volume van de opdracht waarvoor zij op 1 januari 1998 verbonden waren aan de optie kinesitherapie, opgenomen in een apart personeelsbestand.

Zij behouden hun statutaire toestand en blijven de salarisschaal genieten die hun op 1 januari 1998 was toegekend. Zij behouden hun statuut van personeelslid van de hogeschool waarvan zij personeelslid waren op 1 januari 1998.

§ 2. De in § 1 bedoelde personeelsleden blijven gedurende de academiejaren 1998-1999 tot en met 2001-2002 betaald op de werkingsuitkering van de betrokken hogescholen.

§ 3. Elke hogeschool die tijdens het academiejaar 1997-1998 de optie kinesitherapie organiseerde, ontvangt gedurende de in § 2 bedoelde periode een bijkomende toelage die gelijk is aan LK-LO, waarbij:

LK gelijk is aan de brutoloonkost van alle in § 1 bedoelde personeelsleden van de hogeschool;

LO gelijk is aan de brutoloonkost van alle in § 1 bedoelde personeelsleden die de hogeschool tewerkstelt in de optie kinesitherapie in afbouw of in de opleiding kinesitherapie.

De hogeschool ontvangt een voorschot gelijk aan 50 % van het geraamde bedrag in het begin van het begrotingsjaar. Het saldo wordt uitbetaald na de betaling van het laatste maandsalaris van het betrokken begrotingsjaar.

§ 4. Vanaf het academiejaar 2002-2003 worden de in § 1 bedoelde personeelsleden die geen tewerkstelling hebben in de opleiding kinesitherapie, niet meer betaald ten laste van de werkingsuitkeringen van de hogeschool. De Vlaamse Gemeenschap betaalt deze personeelsleden centraal. Zij neemt hiervoor een bedrag op in de begroting, gelijk aan de brutoloonkost van deze personeelsleden verminderd met het geraamde bedrag bepaald in § 5.

§ 5. Vanaf 1 september 1998 wordt er een recuperatiefonds opgericht. Het recuperatiefonds is een begrotingsfonds, zoals bedoeld in artikel 45 van het koninklijk besluit van 17 juli 1991 houdende coördinatie van de wetten op de rijkscomptabiliteit. Het wordt gespijsd uit alle ontvangsten die voortvloeien uit het terugstorten van de 70 % van het bruto aanvangssalaris bedoeld in artikel 339quater en artikel 339quinquies. Het is gemachtigd het salaris van deze personeelsleden te financieren. Op het fonds wordt rechtstreeks beschikt door de rekenplichtige die de ontvangsten heeft gedaan.>

(Decr. 23-06-1998)

<Artikel 195quater. Voor de toepassing van deze afdeling wordt het aantal financierbare studenten in de opleiding optiek en optometrie voor de academiejaren voorafgaand aan 1998-1999 vastgesteld op:

1 februari 1991 87

1 februari 1992 84

1 februari 1993 71

1 februari 1994 61

1 februari 1995 52

1 februari 1996 52

1 februari 1997 39

1 februari 1998 37.>

(Decr. 14-07-1998)
 


HOOFDSTUK II. Financiering van de investeringen

AFDELING 1. Investeringen


 


Artikel 196. § 1. Binnen de perken en volgens de bepalingen in dit decreet, draagt de Vlaamse Gemeenschap met investeringsuitkeringen bij in de financiering van de investeringen van de hogescholen.

§ 2. In de uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap worden vanaf <1 september 1995> hiervoor jaarlijks twee bedragen aan machtigingen ingeschreven ten belope waarvan de raden van bestuur van de in afdeling 2 van dit hoofdstuk bedoelde investeringsdiensten investeringsuitkeringen kunnen toekennen. Het bedrag bestemd voor het gesubsidieerd onderwijs wordt opgesplitst tussen het gesubsidieerd vrij onderwijs en het gesubsidieerd officieel onderwijs. Deze bedragen worden jaarlijks aangepast aan de ontwikkeling van de bouwkosten. In dezelfde uitgavenbegroting wordt jaarlijks een krediet voorzien noodzakelijk voor het nakomen van de verplichtingen met betrekking tot de toegezegde financieringen. Het bedrag van dit krediet wordt vastgesteld op basis van de door de in het eerste lid vermelde raden van bestuur voorgelegde betalingskalenders.

Bij het bepalen van deze bedragen wordt rekening gehouden met de gevolgen van de oprichting van nieuwe Vlaamse autonome hogescholen wanneer de hierdoor bij de oprichting betrokken instellingen van het gesubsidieerd onderwijs niet langer een beroep kunnen doen op de investeringsmiddelen toegekend aan de DIGO en de hierdoor bij de oprichting betrokken instellingen van het gemeenschapsonderwijs niet langer een beroep kunnen doen op de investeringsmiddelen toegekend aan de ARGO. De bedragen die hierdoor in mindering worden gebracht op de investeringsmachtigingen voor het hoger onderwijs toegekend aan de DIGO, respectievelijk de ARGO, worden toegevoegd aan de investeringsmachtigingen van de Investeringsdient voor de Vlaamse autonome hogescholen. Deze bedragen worden op basis van objectieve parameters, zoals het studentenaantal en de bestaande fysische normen, vastgesteld.

(Decr. 19-04-1995)

In uitvoering van artikel 196, § 2 wordt de Dienst voor Infrastructuurwerken van het Gesubsidieerd Onderwijs gemachtigd om, tijdens het laatste kwartaal van het begrotingsjaar 1995, de investeringsdossiers van de gesubsidieerde vrije en officiële hogescholen vast te leggen op de vastleggingsmachtigingen bedoeld in artikel 17 van het decreet van 21 december 1994 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1995.

(Decr. 08-07-1996, art. 112)

<Artikel 197.  Deze investeringen dragen uitsluitend bij tot dekking van de uitgaven voor de aankoop van gebouwen, voor de gehele of gedeeltelijke nieuwbouw of verbouwing, voor de de voorafgaande afbraakwerken en omgevingswerken, voor de eerste uitrusting, de aankoop van gronden en de aankoop van didactische en wetenschappelijke apparatuur. De financiering van een investering kan tot 100% van de kostprijs van het investeringsproject bedragen.>

(Decr. 15-07-1997)

Artikel 198. Om voor de financiering van de investeringen in aanmerking te komen moet de hogeschool voldoen aan de volgende voorwaarden:

- minstens 2.000 financierbare studenten tellen, indien het nieuwbouw, vernieuwbouw of aankoop van gebouwen betreft;

- eigenaar zijn van het onroerend goed, ofwel een zakelijk recht bezitten op het onroerend goed dat haar het genot waarborgt voor ten minste een periode van dertig jaar. Deze voorwaarde geldt niet bij de aankoop van een gebouw, van grond of van zware didactische en wetenschappelijke apparatuur.
 
 

<Artikel 199. § 1. Voor aankoop van een gebouw en voor nieuwbouw- en verbouwingswerken mag de kostprijs maximaal 34.534 frank per vierkante meter bruto-oppervlakte bedragen.

Bij de aankoop van een gebouw wordt de netto aankoopprijs, exclusief registratierechten en andere kosten, in rekening gebracht voor het bepalen van de kostprijs per vierkante meter bruto-oppervlakte. Deze netto aankoopprijs wordt, in voorkomend geval, geplafonneerd tot de waarde vastgesteld door het bevoegd Comité tot Aankoop.

Bij nieuwbouw en verbouwingswerken mag de kostprijs van de voorafgaande afbraakwerken, de eerste uitrusting, de aankoop van gronden, de omgevingswerken, de belastingen op de toegevoegde waarde, de algemene kosten en de contractuele prijsherzieningen worden uitgesloten. Voor de algemene kosten kan een bedrag van maximaal 7 % van de financierbare investering forfaitair worden toegekend

Bij nieuwbouw wordt de kostprijs per vierkante meter bekomen door de hierboven bepaalde kostprijs te delen door de totale nieuw gebouwde bruto-oppervlakte waar de werken worden uitgevoerd. Bij verbouwingswerken wordt de kostprijs per vierkante meter bekomen door de hierboven bepaalde kostprijs te delen door de bruto-oppervlakte van de gebouwen waaraan deze werken worden uitgevoerd.

Bij aankoop van een gebouw gepaard gaand met nieuwbouw of verbouwingswerken aan dit aangekochte gebouw worden voor het bepalen van de kostprijs per vierkante meter bruto-oppervlakte, de netto aankoopprijs en de bouwkost, samengeteld.

De maximale kostprijs per vierkante meter wordt bepaald op de dag waarop de offertes worden geopend. Voor het bepalen van de hiervoor vermelde maximale kostprijs wordt de kostprijs van de loten die op een latere datum worden aanbesteed, verrekend naar de datum van de opening van de offertes op het eerste lot.

§ 2. Het in § 1 vermelde bedrag, vastgesteld op 1  mei 1997, wordt maandelijks herzien volgens de prijsherzieningsformule vastgesteld voor overheidsopdrachten van aanneming van bouwwerken.

§ 3. Overschrijdingen van het in § 1 omschreven bedrag zijn enkel toelaatbaar na gunstig advies van het college van commissarissen bedoeld in artikel 244, § 1.>

(Decr. 08-07-1996)

(Decr. 15-07-1997)

Artikel 200.  Bij verkoop of wijziging van het doel van het geheel of een deel van het gebouw dat werd aangekocht, gebouwd, gemoderniseerd, uitgebreid of geschikt gemaakt met behulp van de in artikel 196 bedoelde middelen, dient het totale bedrag van de tegemoetkoming terugbetaald te worden. Deze bepaling is niet van toepassing wanneer sinds de eerste januari van het jaar waarin de belofte van tegemoetkoming werd gedaan dertig jaar zijn verlopen; of wanneer bij verkoop de opbrengst ten belope van het bedrag van de toegekende subsidie binnen een periode van twee jaar en met behoud van bestemming opnieuw wordt geïnvesteerd voor de in artikel 197 bedoelde aangelegenheden.
 


AFDELING 2. Investeringsdiensten

ONDERAFDELING 1. De Vlaamse autonome hogescholen


 


Artikel 201.  Bij de Vlaamse regering wordt onder de naam Investeringsdienst voor de Vlaamse Autonome Hogescholen, hierna IVAH te noemen, een openbare instelling met rechtspersoonlijkheid opgericht.

De zetel van de IVAH is gevestigd op het departement Onderwijs van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. De Vlaamse regering kan de zetel naar een andere plaats overbrengen.

<...>

(Decr. 08-07-1996)

Artikel 202.  § 1. De IVAH wordt bestuurd door een raad van bestuur, samengesteld uit de algemeen directeurs van de Vlaamse autonome hogescholen.

§ 2. De raad van bestuur kiest onder zijn leden met gewone meerderheid van de aanwezige leden een voorzitter en een ondervoorzitter.

§ 3. De raad van bestuur bezit alle bestuurs- en beslissingsbevoegdheden om de opdracht van de IVAH uit te voeren.

§ 4. De reglementering inzake reis en verblijfkosten voor de leden van de raad van bestuur is dezelfde als die voor het personeel van de diensten van de Vlaamse regering.

§ 5. De raad van bestuur is belast met:

11° het opstellen van de jaarlijkse ontwerpbegroting met detail van alle ontvangsten en uitgaven en deze ter goedkeuring voorleggen aan de Vlaamse regering. Het begrotingsjaar valt samen met het kalenderjaar;

12° het voorleggen aan de Vlaamse regering van periodieke verslagen en een jaarverslag over de werking van de IVAH;

13° het verstrekken van alle door de Vlaamse regering gevraagde inlichtingen; 14° het opmaken op uiterlijk 30 juni van de jaarlijkse uitvoeringsrekening van de begroting van de IVAH, en een overzicht van het actief en passief op 31 december van het betrokken jaar. De rekeningen worden ter goedkeuring voorgelegd aan de Vlaamse regering.
 
 
Artikel 203.  De IVAH beschikt niet over eigen administratieve diensten. Voor de administratieve voorbereiding en begeleiding van de investeringsdossiers, de uitvoering van de beslissingen van de raad van bestuur en voor het waarnemen van het secretariaat van de raad van bestuur, kan er een samenwerkingsakkoord worden afgesloten met de DIGO of met de ARGO.

Artikel 204.  § l. De financiële middelen van de IVAH bestaan uit:

11° de middelen bedoeld in artikel 196;

12° schenkingen en legaten;

13° de opbrengst van de vervreemding of de overdracht van onroerende goederen verworven met de onder 1° en 2° bedoelde ontvangsten, alsmede alle ontvangsten van welke aard ook voortkomend van deze onroerende goederen;

14° het aandeel in de tegemoetkoming voor eigenaarsonderhoud bestemd voor de gebouwen gebruikt door de Vlaamse autonome hogescholen ontstaan uit instellingen van het gemeenschapsonderwijs, bedoeld in artikel 4 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II;

15° andere inkomsten.

Deze middelen worden even onaantastbaar geacht als de kredieten bestemd voor de werkingsuitgaven van de Vlaamse Gemeenschap. De saldi van de hierboven vermelde middelen zijn, met behoud van hun bestemming, jaarlijks overdraagbaar.

§ 2. Als de Vlaamse regering op de eerste dag van het jaar de begroting niet goedgekeurd heeft, is de IVAH gemachtigd uitgaven te doen ten belope van het bedrag ingeschreven op de begroting van het voorgaande jaar, behalve als het gaat om principieel nieuwe uitgaven waartoe geen machtiging is verleend op de begroting van het vorige jaar, behoudens andersluidende beslissingen van de Vlaamse regering.

§ 3. Indien een beroep wordt gedaan op de waarborg van de Vlaamse Gemeenschap kan deze zich laten terugbetalen met behulp van de volgende verrichtingen, in de volgorde waarin zij zijn aangegeven:

a)afhouding op de werkingsuitkering verschuldigd aan de hogeschool die in het gebouw is gehuisvest;

b)afhouding op de dotatie toegekend aan andere onderwijsinstellingen die door dezelfde inrichtende macht zijn georganiseerd;

c)invordering door het bestuur van Registratie en Domeinen van het Ministerie van Financiën op het patrimonium van de inrichtende macht.
 
 

Indien de financiering zoals bepaald in artikel 199 minder dan 100 procent bedraagt, waarborgt de Vlaamse Gemeenschap door tussenkomst van de DIGO of de IVAH de terugbetaling van het kapitaal, de interesten en bijbehorende onkosten van de leningen aangegaan met het oog op de financiering van het niet door de toelage gedekte deel van het totale bedrag van de investering.

<Artikel 205.  De commissaris-coördinator van de Vlaamse regering bij de hogescholen oefent toezicht uit op de IVAH overeenkomstig afdeling 2, hoofdstuk V van titel IV van dit decreet.>

(Decr. 15-07-1997)
 


ONDERAFDELING 2.  Gesubsidieerde hogescholen


 


Artikel 206.  § 1. De financiële middelen voor de investeringen van de gesubsidieerde hogescholen bestaan uit:

11° de middelen bedoeld in artikel 196

12° schenkingen en legaten;

13° de opbrengst van de vervreemding of de overdracht van onroerende goederen verworven met de onder 1° en 2° bedoelde ontvangsten, alsmede alle ontvangsten van welke aard ook voortkomend van deze onroerende goederen; 14° andere inkomsten.

Deze middelen worden even onaantastbaar geacht als de kredieten bestemd voor de werkingsuitgaven van de Vlaamse Gemeenschap. De saldi van de hierboven vermelde middelen zijn, met behoud van hun bestemming, jaarlijks overdraagbaar.

§ 2. De in § 1 bedoelde middelen worden voor de gesubsidieerde hogescholen beheerd en toegewezen door de DIGO, bedoeld in hoofdstuk II, afdeling 2, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving.
 


HOOFDSTUK III. Financiering en beheer van de sociale voorzieningen


 


Artikel 207.  Binnen de perken en volgens de modaliteiten bepaald in dit decreet, draagt de Vlaamse Gemeenschap met jaarlijkse toelagen, sociale toelagen genaamd, bij in de financiering van de sociale voorzieningen ten behoeve van de studenten van de hogescholen.

Artikel 208.  § 1. Iedere hogeschool richt een v.z.w. voor het beheer van haar sociale voorzieningen op.

§ 2. De sociale toelagen worden toegekend aan de v.z.w.'s bedoeld onder § 1.

§ 3. Een v.z.w. zoals bedoeld in § 1 kan voor de organisatie van de sociale voorzieningen in één of meer regionale netwerken participeren. Een regionaal netwerk ontstaat uit een samenwerkingsakkoord tussen de v.z.w.'s bedoeld in § 1. Het samenwerkingsakkoord regelt, op een gezamenlijke basis, de organisatie en het beheer van de sociale voorzieningen. Deze regionale netwerken nemen eveneens de vorm aan van een v.z.w.

Artikel 209.  § 1. De v.z.w.'s bedoeld in artikel 208, § 1, ontvangen als sociale toelage per student een basisbedrag van <4.000> frank. Voor de berekening van dit bedrag wordt rekening gehouden met het aantal financierbare studenten op 1 februari van het voorgaande begrotingsjaar.

Dit basisbedrag wordt vanaf 1 januari <1999> jaarlijks aangepast aan het indexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig de formule:

BB x I/<I 98>,

waarbij:

- BB gelijk is aan het basisbedrag;

- I gelijk is aan het indexcijfer van de consumptieprijzen in de maand januari;

- <I 98> gelijk is aan het indexcijfer van de consumptieprijzen in de maand januari <1998>.

De sociale toelagen worden driemaandelijks ter beschikking gesteld van de v.z.w. 's bedoeld in artikel 208, § 1.

§ 2. Bovendien kan de hogeschool de inschrijvingsgelden of een gedeelte ervan aanwenden voor de financiering van de sociale voorzieningen. Deze gelden worden overgemaakt aan de v.z.w.'s bedoeld in artikel 208, § 1.

(Decr. 14-07-1998)

Artikel 210.  De sociale voorzieningen worden beheerd door één of meer v.z.w.'s zoals bedoeld in <artikel 208>, die voor de aanwending en het beheer van de sociale toelagen en de andere door de hogeschool of hogescholen verstrekte middelen onderworpen zijn aan het toezicht van de commissarissen van de Vlaamse regering bij de hogescholen.

<Het bestuursorganen van de v.z.w.'s bedoeld in artikel 208 zijn> paritair samengesteld uit vertegenwoordigers aangeduid door de hogeschoolbesturen en uit democratisch verkozen studenten van de betrokken hogeschool of hogescholen.

(Decr. 19-04-1995)

De vertegenwoordigers van de studenten genieten van de nodige faciliteiten om hun mandaat naar behoren te vervullen. Zij kunnen voor daden gesteld in de uitoefening van hun mandaat geen tuchtsanctie oplopen.

Artikel 211.  De middelen bedoeld in artikel 209, § 1 en § 2, kunnen worden besteed voor de financiering van de volgende sociale voorzieningen:

- huisvesting en vervoer van de studenten;

- voeding;

- gezondheidszorg;

- psychosociale begeleiding;

- sociale dienst;

- medische hulp;

- plaatsingsdienst;

- culturele activiteiten;

- sportieve activiteiten.

Artikel 212.  De v.z.w.'s kunnen akkoorden afsluiten, onderling, met universiteiten en met andere openbare en privéinstellingen voor het verstrekken van diensten. De overeenkomst voorziet tenminste de voorwaarden van samenwerking en de financiële vergoeding die voor de dienstverlening zal worden betaald.

Artikel 213. < De v.z.w. stelt voor 1 november een begroting op voor het volgende begrotingsjaar. Zij deelt deze begroting binnen de veertien dagen mee aan het hogeschoolbestuur of de hogeschool besturen.

De begroting bestaat uit vier deelbegrotingen:

11° een begrote resultatenrekening, inhoudende een raming van alle opbrengsten en kosten van de hogeschool en derhalve het resultaat van de begrotingsperiode;

12° een begroting van de geplande investeringen en de geplande financieringswijzen van deze investeringen voor de begrotingsperiode;

13° een liquiditeitenbegroting, inhoudende een raming van alle inkomsten en uitgaven van de hogeschool en derhalve van de wijziging van het liquiditeitensaldo voor de begrotingsperiode;

14° een geprojecteerde balans, bestaande uit een raming van alle activa en passiva, na de resultatenverwerking van de periode, op de einddatum van de begrotingsperiode.
 
 

De deelbegrotingen moeten een sluitend geheel vormen.

De Vlaamse regering kan de bijkomende regels voor de vormgeving van de begroting <en meerjarenbegroting> bepalen.

Deze regels slaan op onder meer de omschrijving van de diverse afdelingen en rubrieken van de deelbegrotingen en de procedure tot wijziging van de begroting.

Samen met de begroting stelt de v.z.w. een meerjarenbegroting op voor de volgende vijf begrotingsjaren. Zij deelt deze samen met de begroting binnen veertien dagen mee aan het hogeschoolbestuur of de hogeschoolbesturen en aan de bevoegde commissaris(sen) van de Vlaamse regering>.

(Decr. 19-04-1995)

(Decr. 08-07-1996)

Artikel 214.  De v.z.w. voert een volledige boekhouding. Zij legt haar boekhouding en rekeningen jaarlijks voor aan een bedrijfsrevisor.

<De Vlaamse regering legt een boekhoudkundig schema vast.>

<De bedrijfsrevisor kan rechtstreeks briefwisseling voeren met de commissaris van de Vlaamse regering bij de hogeschool over de boekhouding en rekeningen van de v.z.w. sociale voorzieningen. Hij brengt <de raad van beheer van de vzw> hiervan op de hoogte.>

(Decr. 08-07-1996)

(Decr. 14-07-1998)

Artikel 215.  § 1. Elk jaar vóór 31 mei dient de v.z.w. bij het hogeschoolbestuur of de hogeschoolbesturen een jaarrekening in voor het voorgaande begrotingsjaar; zij bezorgt deze eveneens aan de commissaris van de Vlaamse regering bij de hogescholen.

<§ 2. De v.z.w. voegt bij de jaarrekening een jaarverslag. De Vlaamse regering bepaalt de voorschriften betreffende de inhoud en het opstellen van de jaarrekening en het jaarverslag.>

(Decr. 08-07-1996)
 


HOOFDSTUK IV. Beheer van de hogeschool

AFDELING 1. Beheer van de goederen


 


Artikel 216. De hogeschool sluit haar overeenkomsten voor aanneming van werk, leveringen en diensten af volgens de wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende de overheidsopdrachten met dien verstande dat het hogeschoolbestuur:

- de bevoegdheden uitoefent die in de reglementering van het Rijk aan de minister zijn toegekend;

- het in dezelfde reglementering bepaalde advies niet hoeft in te winnen vooraleer een overeenkomst ingevolge offerteaanvragen of onderhands af te sluiten;

- onderhandse overeenkomsten mag sluiten voor de aankoop van leermiddelen, welke ook de prijs hiervan zij;

- <...>

(Arr. nr. 6/96, 18-01-1996)

Het vaststellen van de wijze van gunnen, het gunnen en uitvoeren van opdrachten van aanneming van werk, leveringen en diensten, gebeurt door het hogeschoolbestuur.

Artikel 217.  Elke hogeschool bezorgt de Vlaamse regering een fysische inventaris van al haar onroerende goederen met vermelding van hun oorsprong en bestemming.

De Vlaamse regering bepaalt de wijze waarop deze inventaris wordt opgemaakt.

De hogeschool houdt deze inventaris permanent bij. Elke wijziging of aanpassing deelt zij jaarlijks samen met de begroting aan de Vlaamse regering mee via de commissaris van de Vlaamse regering.
 


AFDELING 2. Activiteiten van de hogeschool

ONDERAFDELING 1. Inkomsten uit onderwijsverstrekking


 


Artikel 218. Het hogeschoolbestuur kan voorwerpen en diensten geproduceerd in het kader van de onderwijsverstrekking vervreemden of verhuren onder door de Vlaamse regering te bepalen voorwaarden.
 


ONDERAFDELING 2. Oneerlijke concurrentie en publiciteit


 


Artikel 219. Elke oneerlijke concurrentie tussen instellingen voor hoger onderwijs is verboden. Publiciteit voor een bepaald onderwijs of voor een bepaalde instelling voor hoger onderwijs moet objectief blijven en mag geen gebruik maken van verwijzingen naar ander onderwijs of andere instellingen voor hoger onderwijs.

Artikel 220. De Vlaamse regering richt een commissie op bestaande uit twee vertegenwoordigers van de universiteiten en twee vertegenwoordigers van de hogescholen, voorgezeten door een emeritus-eremagistraat. Deze commissie geeft advies met betrekking tot het onderzoek van de overtredingen op artikel 219 en stelt eventuele maatregelen of sancties voor.

De Vlaamse regering bepaalt de werking van deze commissie, met inbegrip van het secretariaat, de duur van het mandaat van de leden en de vergoedingen waarop deze leden aanspraak kunnen maken.

Artikel 221. Wanneer de Vlaamse regering kennis krijgt van vermoedelijke overtredingen van het bepaalde in artikel 219, beslist zij of zij de zaak aan de in artikel 220 bedoelde commissie voorlegt.

Artikel 222. § 1. Op advies van de in artikel 220 bedoelde commissie, bepaalt de Vlaamse regering de sanctie die bij overtreding van artikel 219 tegen het hogeschoolbestuur kan worden getroffen. Het voorafgaand advies van de commissie is niet vereist wanneer deze commissie al uitspraak heeft gedaan op een vraag met hetzelfde onderwerp.

§ 2. De in § 1 bedoelde sanctie kan aanleiding geven tot een gedeeltelijke inhouding van de werkingsuitkering van de betrokken hogeschool.

<?>

(Decr. 14-07-1998)
 


AFDELING 3. Begroting


 


Artikel 223. Ieder jaar voor 1 oktober deelt de Vlaamse regering aan elke hogeschool de geraamde werkingsuitkering voor het volgende begrotingsjaar mee met inbegrip van de berekeningswijze.

Artikel 224. Het hogeschoolbestuur stelt voor 1 november een begroting op voor het volgende begrotingsjaar en legt deze binnen veertien dagen ter goedkeuring voor aan de Vlaamse regering. Het begrotingsjaar valt samen met het kalenderjaar.

Artikel 225. Samen met de begroting, dient het hogeschoolbestuur een meerjarenbegroting in voor de volgende vijf begrotingsjaren; het legt deze samen met de begroting binnen veertien dagen ter goedkeuring voor aan de Vlaamse regering. Deze meerjarenbegroting houdt rekening met het beleid van de hogeschool voor ten minste de volgende terreinen:

- algemeen financieel beleid;

- personeelsbestand en personeelsbeleid;

- onderwijsaanbod;

- toegepast wetenschappelijk onderzoek en maatschappelijke dienstverlening;

- investeringen;

- kwaliteitszorg.

Indien het aantal basisopleidingen dat een hogeschool organiseert groter is dan het quotiënt verkregen uit de deling van het aantal financierbare studenten van de hogeschool door tweehonderd, verantwoordt zij in haar meerjarenbegroting omstandig de financiering van elk van haar opleidingen.

Artikel 226. <De begroting bestaat uit vier deelbegrotingen:

11° een begrote resultatenrekening, inhoudende een raming van alle opbrengsten en kosten van de hogeschool en derhalve het resultaat van de begrotingsperiode;

12° een begroting van de geplande investeringen en de geplande financieringswijzen van deze investeringen voor de begrotingsperiode;

13° een liquiditeitenbegroting, inhoudende een raming van alle inkomsten en uitgaven van de hogeschool en derhalve van de wijziging van het liquiditeitensaldo voor de begrotingsperiode;

14° een geprojecteerde balans, bestaande uit een raming van alle activa en passiva, na de resultatenverwerking van de periode, op de einddatum van de begrotingsperiode.
 
 

De deelbegrotingen moeten een sluitend geheel vormen.

De Vlaamse regering kan de bijkomende regels voor de vormgeving van de begroting <en meerjarenbegroting> bepalen. Deze regels slaan op onder meer de omschrijving van de diverse afdelingen en rubrieken van de deelbegrotingen en de procedure tot wijziging van de begroting.>

(Decr. 19-04-1995)

(Decr. 08-07-1996)

Artikel 227.  Wanneer de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het desbetreffende begrotingsjaar is goedgekeurd, legt de Vlaamse regering de werkingsuitkering definitief vast en deelt ze onmiddellijk mee aan de hogeschool.

Wanneer de definitieve werkingsuitkering afwijkt van de geraamde, legt het hogeschoolbestuur binnen veertien dagen een aangepaste begroting ter goedkeuring voor aan de Vlaamse regering.

Artikel 228. Indien de Vlaamse regering oordeelt dat de begroting strijdig is met het bij of krachtens de wet of het decreet bepaalde of dat zij het financiële evenwicht van de hogeschool in gevaar brengt, deelt zij binnen twee maanden haar bezwaren aan de hogeschool mee. <Als gevolg hiervan wordt de uitbetaling van de werkingsuitkering van het betreffende begrotingsjaar bedoeld in artikel 229, opgeschort tot op het ogenblik dat de Vlaamse regering de begroting goedkeurt.>

Zij verzoekt daarbij het hogeschoolbestuur de nodige wijzigingen aan te brengen en de begroting binnen twee maanden opnieuw voor te leggen.

Indien zij nog bezwaren heeft tegen de gewijzigde begroting, deelt zij dit binnen drie maanden aan het hogeschoolbestuur mee op dezelfde wijze als voorgeschreven in het vorig lid. <?>

Wanneer de in het eerste en derde lid bepaalde termijnen verstreken zijn, wordt de begroting geacht te zijn goedgekeurd. Wanneer de in het tweede lid bepaalde termijn verstreken is, kan de Vlaamse regering de betaling van de uitkeringen geheel of gedeeltelijk staken.

(Decr. 14-07-1998)

Artikel 229.  Het departement Onderwijs van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap stelt in het eerste, tweede en derde kwartaal werkingsuitkeringen ter beschikking aan de hogeschool. Het bedrag is als volgt berekend:

<0,95 x 4/12 (W - L) in het eerste kwartaal,

0,95 x 3/12 (W - L) in het tweede kwartaal,

0,95 x 4/12 (W - L) in het derde kwartaal.>

waarbij:

- W gelijk is aan de jaarlijkse werkingsuitkering;

- L gelijk is aan de geraamde salariskosten te betalen door het departement <tijdens het begrotingsjaar>.

(Decr. 08-07-1996)

Op het einde van het begrotingsjaar ontvangt de hogeschool het saldo van de jaarlijkse werkingsuitkering.
 


AFDELING 4.  Vaststelling van de personeelsformatie


 


Artikel 230. Het hogeschoolbestuur bepaalt samen met de begroting de formatie per ambt van het onderwijzend personeel en per graad van het administratief en technisch personeel dat ten laste van de werkingsuitkering wordt bezoldigd voor het volgende <begrotingsjaar>. Het deelt deze personeelsformatie binnen veertien dagen mee aan de Vlaamse regering. De ambten op de personeelsformatie worden uitgedrukt in eenheden die overeenstemmen met voltijdse betrekkingen. De Vlaamse regering kan hieromtrent nadere regels opstellen.

(Decr. 08-07-1996)

De gastprofessoren en andere contractuele personeelsleden zijn niet opgenomen in de personeelsformatie. De hogeschool bezoldigt hen ten laste van de werkingsuitkering of ten laste van het patrimonium.

Artikel 231. Bij het vaststellen van de jaarlijkse personeelsformatie neemt het hogeschoolbestuur met betrekking tot het onderwijzend personeel <uitgedrukt in voltijdse eenheden> de volgende regels in acht:

- <het aantal betrekkingen van hoofdpraktijklector en hoofdlector samen bedraagt ten hoogste 20% van het aantal betrekkingen van praktijklector, hoofdpraktijklector, lector en hoofdlector samen;>

- het aantal betrekkingen van het assisterend personeel bedraagt ten minste 36 procent van het aantal betrekkingen van assistent, doctorassistent, werkleider, docent, hoofddocent, hoogleraar en gewoon hoogleraar samen <verbonden aan de basisopleidingen van twee cycli;>

- het aantal betrekkingen van hoofddocent en hoogleraar bedraagt ten hoogste 25 procent van het aantal betrekkingen van assistent, doctorassistent, werkleider, docent, hoofddocent, hoogleraar en gewoon hoogleraar samen;

- <het aantal vastbenoemde personeelsleden, uitgedrukt in voltijdse eenheden, bedraagt ten hoogste 64% van het aantal leden van het onderwijzend personeel uitgedrukt in voltijdse eenheden. Hierbij wordt de bevordering of ambtswijziging van een reeds in de hogeschool benoemd personeelslid niet beschouwd als een nieuwe benoeming.>
 
 

Een benoeming of aanstelling in een ambt van het onderwijzend personeel is slechts mogelijk met inachtneming van bovenvermelde aantallen.

Het totaal aantal gastprofessoren bedraagt ten hoogste 10 procent van de formatie van het onderwijzend personeel. Dit geldt niet met betrekking tot het aantal gastprofessoren in de studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst, en muziek en dramatische kunst.

(Decr. 19-04-1995)

<Artikel  231bis. In afwijking van de bepalingen van artikel 231 kunnen de personeelsleden die de leeftijd van 55 jaar hebben bereikt en de voorwaarden voor vaste benoeming vervullen, op hun verzoek worden benoemd in de vacante betrekking. Deze bepaling geldt ten aanzien van de personeelsleden die op 1 januari 1995 in de hogeschool in dienst waren en ingevolge de uitoefening van een betrekking in vast verband in een instelling voor secundair onderwijs rechten kunnen laten gelden op een pensioen ten laste van de schatkist.>

(Decr. 08-07-1996)

<Artikel 231ter. In afwijking van de artikelen 122, §2 en 231 kunnen voor de personeelsleden die gebruik maken van het overgangsstelsel inzake voltijdse terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen, tijdelijke personeelsleden zoals bedoeld in artikel 318, 2° benoemd worden voor het volume waarvoor er een terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen in het overgangsstelsel wordt toegekend. Elk personeelslid dat benoemd wordt, dient in het bezit te zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs.>

(Decr. 15-07-1997)

<Artikel 231quater. In afwijking van de bepalingen van de artikelen 122, § 2, en 231 kan het hogeschoolbestuur personeelsleden bedoeld in artikel 318, 2°, die de leeftijd van 55 jaar bereikt hebben op hun verzoek benoemen. Elk personeelslid dat benoemd wordt, dient in het bezit te zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs.

Deze benoeming is mogelijk in het ambt waarvoor zij overgangsmaatregelen genieten en voor het volume van de opdracht waarop zij krachtens artikel 326 aanspraak kunnen maken.>

(Decr. 14-07-1998)

Artikel 232.  § 1. De hogeschool verantwoordt haar personeelsformatie ten aanzien van de Vlaamse regering als de bezoldigingskosten - met inbegrip van de mandaatsvergoedingen en premies - van de personeelsformatie, van de contractuele personeelsleden bezoldigd ten laste van de werkingsuitkering en van de plaatsvervangers hoger worden geraamd dan 80 procent van de jaarlijkse werkingsuitkering.

§ 2. Als de bezoldigingskosten zoals bepaald in § 1 hoger worden geraamd dan 85 procent van de jaarlijkse werkingsuitkering, dient de hogeschool samen met de begroting een financieringsplan in, dat aangeeft op welke wijze en binnen welke termijn zij met de beschikbare reserves de financiële herstructurering zal realiseren. De hogeschool kan niemand benoemen of aanstellen ten laste van de werkingsuitkering voordat de Vlaamse regering dit financieringsplan heeft goedgekeurd.

§ 3. De hogeschool verantwoordt, in het licht van de kwaliteit van het onderwijs, haar personeelsformatie ten aanzien van de Vlaamse regering als de bezoldigingskosten met inbegrip van de mandaatsvergoedingen en premies van de personeelsformatie, van de contractuele personeelsleden bezoldigd ten laste van de werkingsuitkering en van de plaatsvervangers lager worden geraamd dan 75 procent van de jaarlijkse werkingsuitkeringen.

<§ 4. Om de 75 procent-, 80 procent- of 85 procent-norm, zoals bepaald in de voorgaande paragrafen, te berekenen, vergelijkt men de geraamde personeelskosten betaald door het departement Onderwijs zoals bedoeld in de artikelen 143 en 159, met 75 procent, respectievelijk 80 procent of 85 procent, van de werkingsuitkering voor het betrokken begrotingsjaar.>

<De geraamde personeelskosten voor de personeelsleden die genieten van een terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen in het speciale overgangsstelsel, worden, voor de berekening van deze norm evenwel niet in aanmerking genomen.>

(Decr. 08-07-1996)

(Decr. 15-07-1997)
 


AFDELING 5.  Boekhouding


 


Artikel 233.  De hogeschool voert ten aanzien van alle voorzieningen van de instelling een volledige boekhouding. De Vlaamse regering legt een boekhoudkundig schema vast. De hogeschool legt haar boekhouding en rekeningen jaarlijks voor aan een bedrijfsrevisor.

<De bedrijfsrevisor kan rechtstreeks briefwisseling voeren met de commissaris van de Vlaamse regering bij de hogeschool over de boekhouding en rekeningen van de hogeschool. Hij brengt het hogeschool hiervan op de hoogte.>

(Decr. 08-07-1996)
 


AFDELING 6. Jaarrekening en jaarverslag


 


Artikel 234. § 1. Elk jaar vóór 31 mei dient het hogeschoolbestuur bij de Vlaamse regering een jaarrekening in voor het voorgaande begrotingsjaar.

<§ 2. Het hogeschoolbestuur voegt bij de jaarrekening een jaarverslag. De Vlaamse regering bepaalt de voorschriften betreffende de inhoud en het opstellen van de jaarrekening en het jaarverslag. Zij deelt de jaarrekening en het jaarverslag mee aan het Vlaams Parlement.>

§ 3. <...>

(Decr. 08-07-1996)

Artikel 235. De hogeschool draagt de saldi van de verschillende onderdelen van de jaarrekening over naar het volgende begrotingsjaar. Het saldo van de werkingsuitkering beschikbaar op het einde van het begrotingsjaar behoudt de bestemming bepaald in artikel 173.

Artikel 236. De Vlaamse regering keurt de jaarrekening goed.

Artikel 237.  Als een hogeschool uitgaven heeft gedaan die in strijd zijn met het bij of krachtens de wet of het decreet bepaalde, kan de Vlaamse regering de daarmee gemoeide bedragen in mindering brengen op de toekomstige werkingsuitkering. Zij deelt deze beslissing binnen drie jaar na ontvangst van de jaarrekening mee aan het hogeschoolbestuur.

Artikel 238.  Als het hogeschoolbestuur ten onrechte een student als financierbaar heeft beschouwd, of aan een financierbare student een onjuist puntengewicht heeft toegekend, wijzigt de Vlaamse regering het aantal onderwijsbelastingseenheden naar evenredigheid. Zij brengt de bedragen die daarop betrekking hebben in mindering op de toekomstige werkingsuitkering.

Artikel 239. <Als het hogeschoolbestuur of de bevoegde overheid de salarissen van het onderwijzend personeel of van het administratief en technisch personeel verkeerd heeft vastgesteld, moet het de terugbetaling vragen binnen een termijn van één jaar te rekenen vanaf de eerste januari volgend op de datum van betaling.> Indien de onverschuldigde bedragen werden verkregen door bedrieglijke handelingen of door valse of opzettelijk onvolledige verklaringen geldt een verjaringstermijn van dertig jaar. Als terugbetaling niet gevraagd wordt binnen de gestelde termijn, zijn de ten onrechte uitbetaalde bedragen definitief vervallen.

<Om geldig te zijn moet de vraag tot terugbetaling ter kennis van de schuldenaar gebracht worden bij een ter post aangetekend schrijven met vermelding van:

1° het totale bedrag van de teruggevraagde som met, per jaar, de opgave van de ten onrechte uitgevoerde betalingen;

2° de bepalingen in strijd waarmede de betalingen zijn gedaan.

Te rekenen vanaf de afgifte van de aangetekende brief kan het onverschuldigde bedrag gedurende dertig jaar worden teruggevorderd.>

(Decr. 14-07-1998)
 


HOOFDSTUK V. Beheerscontrole

AFDELING 1. Definitie van de controle


 


Artikel 240.  De controle van de Vlaamse regering ten aanzien van het beheer van de hogescholen omvat:

-  de controle van de wettelijkheid en regelmatigheid van alle ontvangsten en uitgaven, waarbij de conformiteit met het bij of krachtens de wet of het decreet bepaalde enerzijds, en het financiële evenwicht van de hogeschool anderzijds wordt onderzocht;

-  het onderzoek van de rekeningen en de financiële staten: de rekeningen moeten een juist beeld geven van de gedane verrichtingen en van de financiële toestand, en zij moeten in overeenstemming zijn <...> met de algemeen aanvaarde boekhoudprincipes.

(Decr. 08-07-1996)

Artikel 241.  De Vlaamse regering vertrouwt deze controletaken toe aan commissarissen bij de hogescholen.
 


AFDELING 2.  De commissarissen van de Vlaamse regering


 


Artikel 242. § 1. De Vlaamse regering geeft drie ambtenaren van niveau A van het departement Onderwijs, met ten minste drie jaar niveauanciënniteit, een opdracht als commissaris van de Vlaamse regering bij de hogescholen. Deze ambtenaren zijn tevens medebelast met de rechtstreekse uitbetaling van de salarissen van de personeelsleden van de hogescholen.

§ 2. De Vlaamse regering benoemt een commissaris-coördinator van de Vlaamse regering bij de hogescholen. Hij wordt benoemd onder de houders van een diploma van de tweede cyclus van een academische opleiding of een basisopleiding van academisch niveau, die een nuttige ervaring hebben verworven in of met de organisatie van het hoger onderwijs verstrekt door de hogescholen.

§ 3. De commissarissen en de commissaris-coördinator worden bij meer hogescholen aangesteld. De Vlaamse regering bepaalt de ambtsgebieden. Zij wijst elke commissaris en de commissaris-coördinator een ambtsgebied toe. Om de vijf jaar veranderen de commissarissen en de commissaris-coördinator volgens een toerbeurt van ambtsgebied.

Artikel 243.  § 1. De Vlaamse regering stelt de bezoldigingsregeling van de commissarissen en van de commissaris-coördinator vast.

§ 2. De commissaris van de Vlaamse regering bij de hogescholen wordt bezoldigd op dezelfde wijze als de directeur bij het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, met dien verstande dat de commissaris na zes jaar anciënniteit de hoogste <salarisschaal> krijgt verbonden aan het ambt van directeur.

§ 3. Bij het beëindigen van de opdracht als commissaris van de Vlaamse regering bij de hogescholen kunnen de ambtenaren bedoeld in artikel 242, § 1 terug hun betrekking binnen het departement Onderwijs opnemen. Na een opdracht van ten minste zes jaar behouden zij de <salarisschaal> die zij op dat ogenblik genieten.

(Decr. 19-04-1995)

§ 4. De commissaris-coördinator van de Vlaamse regering bij de hogescholen wordt bezoldigd op dezelfde wijze als de directeur-generaal bij het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.

<De Vlaamse regering bepaalt het administratief statuut van de Commissaris-coördinator.>

(Decr. 15-07-1997)

Artikel 244. § 1. De commissarissen vormen samen, onder het voorzitterschap van de commissaris-coördinator, een college dat door de Vlaamse regering met bijzondere opdrachten kan worden belast.

§ 2. De directeur-generaal die bij het departement Onderwijs van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap bevoegd is voor het hoger onderwijs, vertegenwoordigt de Vlaamse regering in het college van commissarissen.

§ 3. De commissaris-coördinator van de Vlaamse regering bij de hogescholen kan deelnemen aan het college van de commissarissen van de Vlaamse regering bij de universiteiten.

Artikel 245. § 1. De commissarissen, en de commissaris-coördinator, zien erop toe dat het hogeschoolbestuur geen enkele beslissing neemt, die strijdig is met het bij of krachtens de wet of het decreet bepaalde, of die het financiële evenwicht van de instelling in gevaar brengt.

De commissaris-coördinator is belast met de coördinatie van de werkzaamheden van de commissarissen. Hij brengt jaarlijks verslag uit aan de Vlaamse regering over de werking van de hogescholen.

<§ 2. Het college van commissarissen beschikt over alle bevoegdheden noodzakelijk voor de uitoefening van zijn opdracht. Het kan hiervoor een beroep doen op personeelsleden van de diensten van de Vlaamse Gemeenschap. De Vlaamse regering stelt het personeelskader vast van de diensten van het college van commissarissen, alsmede de wijze waarop ze worden aangeduid. Dit kader wordt samengesteld uit personeelsleden van de diensten of instellingen van de Vlaamse Gemeenschap of van het onderwijs. Deze personeelsleden worden voor de duur van hun opdrachten beschikking gesteld met behoud van alle rechten die zij genieten of kunnen genieten in hun dienst of instelling van herkomst.

De personeelsleden van de diensten van het college van commissarissen staan onder de leiding van de commissaris-coördinator.>

(Decr. 21-12-1994)

Artikel 246.  De commissarissen en de commissaris-coördinator van de Vlaamse regering kunnen met raadgevende stem alle vergaderingen bijwonen van het hogeschoolbestuur, waarop punten worden behandeld waarvoor zij bevoegd zijn.

Artikel 247. § 1. Behoudens de gevallen van dringende noodzakelijkheid die zij aanvaarden, krijgen de commissarissen en de commissaris-coördinator van de Vlaamse regering vijf vrije dagen voor de vergadering de volledige agenda van de vergadering, alsmede alle stukken toegestuurd.

§ 2. Zij hebben te allen tijde het recht om door het hogeschoolbestuur te worden gehoord over alle punten die tot hun bevoegdheid behoren. Zij hebben inzagerecht in de dossiers die voor deze punten voorgelegd worden aan de beraadslaging en beslissing van het hogeschoolbestuur. Zij krijgen binnen vijf dagen een afschrift van alle beslissingen van het hogeschoolbestuur over de punten waarvoor ze bevoegd zijn.

§ 3. Zij geven aan het hogeschoolbestuur alle opmerkingen die zij noodzakelijk achten in het kader van hun opdracht.

Artikel 248.  De Vlaamse regering bepaalt de lijst van de controletaken van de commissarissen en de commissaris-coördinator.

Artikel 249.  § 1. Tegen elke beslissing van het hogeschoolbestuur, die zij strijdig achten met het bij of krachtens de wet of het decreet bepaalde of die het financieel evenwicht van de hogeschool in gevaar brengt, dienen de commissarissen en de commissaris-coördinator van de Vlaamse regering een met redenen omkleed beroep in bij de Vlaamse regering.

§ 2. Zij oefenen dit beroep uit binnen <twintig werkdagen na ontvangst van de beslissing door de commissaris>. Zij geven het hogeschoolbestuur binnen dezelfde termijn kennis van dit beroep dat de uitvoering van de beslissing schorst.

(Decr. 08-07-1996)

Artikel 250. § 1. Als de Vlaamse regering vaststelt dat een beslissing van het hogeschoolbestuur strijdig is met het bij of krachtens de wet of het decreet bepaalde, of het financiële evenwicht van de hogeschool in gevaar brengt, deelt zij dat binnen dertig dagen na het door de commissarissen of de commissaris-coördinator aangetekende beroep aan het hogeschoolbestuur mee.

§ 2. In dezelfde mededeling verzoekt de Vlaamse regering het hogeschoolbestuur binnen dertig dagen hetzij een nieuwe beslissing te nemen die van onwettigheid of onregelmatigheid vrij is of het financieel evenwicht van de hogeschool niet in gevaar brengt, hetzij de betrokken beslissing in te trekken.

§ 3. De gewraakte beslissing heeft alleen uitwerking als de Vlaamse regering, binnen dertig dagen na het beroep, geen gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid, bedoeld in § 1.

Artikel 251.  § 1. Als bij het verstrijken van de termijn bedoeld in <artikel 250, § 2>, het hogeschoolbestuur geen enkele nieuwe beslissing neemt, spreekt de Vlaamse regering binnen twintig dagen de vernietiging uit van de beslissing van de Vlaamse autonome hogeschool, of schorst zij binnen twintig dagen de toekenning van het geheel of een gedeelte van de uitkeringen van de gesubsidieerde hogeschool.

(Decr. 19-04-1995)

§ 2. De Vlaamse regering motiveert haar maatregel en deelt hem binnen een termijn van zeven werkdagen aan het hogeschoolbestuur mee.

§ 3. Wanneer de betrokken gesubsidieerde hogeschool tegen de getroffen maatregel beroep instelt bij de rechtbank, wordt de uitvoering van de maatregel van de Vlaamse regering tot aan de definitieve uitspraak van het gerecht geschorst.

Artikel 252. § 1. Er wordt een toezichtscomité opgericht bestaande uit de drie commissarissen en de commissaris-cöordinator van de Vlaamse regering bij de hogescholen en drie afgevaardigden van de Vlaamse minister bevoegd voor financiën. De commissaris-coördinator zit de vergaderingen voor.

§ 2. Het toezichtscomité wordt belast met de opvolging van de uitgavenontwikkeling van de hogescholen. Om de drie maanden brengt het toezichtscomité verslag uit.

§ 3. Bij afwijkingen van de uitgavenontwikkeling kan het toezichtscomité met een meerderheid van stemmen de beslissingen van een raad van bestuur van een hogeschool opschorten voor een periode van tien dagen. In dit geval wordt een omstandige nota gestuurd naar de Vlaamse minister bevoegd voor onderwijs en de Vlaamse minister bevoegd voor financiën, met vermelding van de redenen voor de opschorting.
 


AFDELING 3. Controle van de v.z.w.'s voor sociale voorzieningen


 


Artikel 253.  De commissarissen en de commissaris-coördinator zien erop toe dat de v.z.w.'s voor het beheer van de sociale voorzieningen geen enkele beslissing nemen die strijdig is met het bij of krachtens de wet of het decreet bepaalde, of die het financiële evenwicht in gevaar brengt.

Zij kunnen tegen elke beslissing van het hogeschoolbestuur en de v.z.w.'s bedoeld in artikel 208, § 1 en § 3 die zij strijdig achten met het bij of krachtens de wet of het decreet bepaalde of die het financieel evenwicht in gevaar brengt, optreden op dezelfde wijze als tegenover de beslissingen van de hogeschoolbesturen zoals bepaald in afdeling 2 van dit hoofdstuk.
 


TITEL V. BESTUUR EN MEDEZEGGENSCHAP

HOOFDSTUK I. De Vlaamse autonome hogeschool

AFDELING 1. Algemene bepalingen


 


Artikel 254.  Een Vlaamse autonome hogeschool is een openbare instelling met rechtspersoonlijkheid. Zij komt tot stand bij overeenkomst tussen inrichtende machten of door de beslissing van één inrichtende macht die op 1 oktober 1994 hoger onderwijs buiten de universiteit organiseren/organiseert.

Artikel 255.  De in artikel 254 bedoelde overeenkomst of beslissing vermeldt ten minste:

11° de bestuurszetel van de hogeschool

12° de wijze waarop de hogeschool hoger onderwijs organiseert;

13° de roerende en onroerende goederen die de toetredende inrichtende machten overdragen of onder bepaalde voorwaarden ter beschikking stellen;

14° de eventuele wijze van vertegenwoordiging van de inrichtende macht(en) in de bestuursorganen, conform artikel 258;

<5° de aanstelling van de eerste algemeen directeur; deze aanstelling gebeurt voor vier academiejaren; voor deze aanstelling is artikel 272, voor zover het handelt over de aanstelling, niet van toepassing;>

<6° de aanstelling van de eerste voorzitter van de raad van bestuur; de termijn van deze aanstelling bedraagt maximum twee academiejaren.>

(Decr. 19-04-1995)

Artikel 256.  Tenzij anders bepaald in de overeenkomst, is de Vlaamse autonome hogeschool de rechtsopvolger van de inrichtende machten die toetreden.
 


AFDELING 2. Bestuursstructuur van de Vlaamse autonome hogescholen

ONDERAFDELING 1. Algemene bepaling


 


Artikel 257. < § 1> De bestuursorganen van de Vlaamse autonome hogeschool zijn de raad van bestuur, het bestuurscollege, de algemeen directeur, de departementsraden, de departementshoofden en de andere door de raad van bestuur bepaalde organen.

<§ 2 Aan de personen die in de hogeschool een bestuursmandaat bekleden, kan een vergoeding worden toegekend. Het hogeschoolbestuur bepaalt het bedrag van deze vergoeding.>

(Decr. 19-04-1995)
 


ONDERAFDELING 2.  De raad van bestuur


 


Artikel 258. < § 1. Tijdens de periode van het eerste mandaat van de leden van de raad van bestuur, is de raad van bestuur als volgt samengesteld:

11° acht vertegenwoordigers van het personeel van de hogeschool, verkozen door en onder alle personeelsleden van de betrokken hogeschool of van haar rechtsvoorgangers, verzameld in één kiescollege;

De kandidaten dienen op het ogenblik van hun verkiezing ten minste twee jaar een voltijdse opdracht in de hogeschool of haar rechtsvoorgangers vervuld te hebben;

12° drie vertegenwoordigers door de studenten van die hogeschool verkozen onder de studenten die ten minste één jaar aan die hogeschool regelmatig zijn ingeschreven;

13° a)indien de hogeschool tot stand kwam bij overeenkomst tussen verschillende inrichtende machten: maximum twaalf vertegenwoordigers van de inrichtende machten die de overeenkomst bedoeld in artikel 255 hebben afgesloten of vertegenwoordigers uit de sociaal-economische of culturele milieus. De vertegenwoordigers van de sociaal-economische of culturele milieus worden, rekening houdend met het profiel van de hogeschool, aangeduid door de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen.

b) indien de hogeschool tot stand kwam bij beslissing van één inrichtende macht: maximum twaalf vertegenwoordigers, waarvan ten hoogste zes vertegenwoordigers van de inrichtende macht en ten minste de helft vertegenwoordigers van de sociaal-economische milieus en culturele milieus. De vertegenwoordigers van de sociaal-economische of culturele milieus worden, rekening houdend met het profiel van de hogeschool, aangeduid door de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen.
 
 

De algemeen directeur neemt van ambtswege aan de vergaderingen deel met raadgevende stem.

§ 2. De eerste raad van bestuur wordt ten laatste op 31 mei 1995 verkozen. In afwijking van artikel 261 duurt het mandaat van de leden van de eerste raad van bestuur 2 academiejaren.

§ 3. De verkiezingen van de eerste raad van bestuur worden georganiseerd door de inrichtende machten die partij zijn bij de in artikel 254 bedoelde overeenkomst of beslissing. Het kiesreglement voor de verkiezingen van de leden en de opvolgers van de eerste raad van bestuur wordt bepaald in de overeenkomst of de beslissing bedoeld in artikel 254.

§ 4. De bestuursorganen van de Vlaamse autonome hogescholen kunnen vanaf de datum van de beslissing of overeenkomst, zoals bedoeld in artikel 254, rechtsgeldige beslissingen nemen in het kader van de overdracht en de organisatie van de hogescholen waarvoor ze bevoegd worden. >

(Decr. 19-04-1995)

<Artikel 258bis. Vanaf het tweede mandaat van de leden van de raad van bestuur, is de raad van bestuur als volgt samengesteld:

11° acht vertegenwoordigers van het personeel van de hogeschool, voor zover vermelde categorieën in de hogeschool aanwezig zijn: a)één vertegenwoordiger van het administratief en technisch personeel of het meester, vak en dienstpersoneel, verkozen door en onder de leden van dit personeel;

b)één vertegenwoordiger van het onderwijzend personeel uit de groep van praktijklectoren, hoofdpraktijklectoren, lectoren en hoofdlectoren, verkozen door en onder de leden van dit personeel;

c)één vertegenwoordiger van het onderwijzend personeel uit de groep van assistenten, werkleiders en doctorassistenten, verkozen door en onder de leden van dit personeel;

d)één vertegenwoordiger van het onderwijzend personeel uit de groep van docenten, hoofddocenten hoogleraren en gewoon hoogleraren, verkozen door en onder de leden van dit personeel.

De overige vertegenwoordigers van het personeel worden gekozen door en onder de personeelsleden van de hogeschool verzameld in één kiescollege.

De kandidaten dienen op het ogenblik van hun verkiezing ten minste twee jaar een voltijdse opdracht in de hogeschool vervuld te hebben;

12° drie vertegenwoordigers door de studenten van die hogeschool verkozen onder de studenten die ten minste één jaar aan die hogeschool regelmatig zijn ingeschreven;

13° a)indien de hogeschool tot stand kwam bij overeenkomst tussen verschillende inrichtende machten: maximum twaalf vertegenwoordigers, waarvan ten hoogste negen vertegenwoordigers van de inrichtende macht en ten minste drie vertegenwoordigers van de sociaal-economische milieus en culturele milieus. De vertegenwoordigers van de sociaal-economische of culturele milieus worden, rekening houdend met het profiel van de hogeschool, aangeduid door de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen.

b)indien de hogeschool tot stand kwam bij beslissing van één inrichtende macht: maximum twaalf vertegenwoordigers, waarvan ten hoogste zes vertegenwoordigers van de inrichtende macht en ten minste de helft vertegenwoordigers van de sociaal-economische milieus en culturele milieus. De vertegenwoordigers van de sociaal-economische of culturele milieus worden, rekening houdend met het profiel van de hogeschool, aangeduid door de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen.
 
 

De algemeen directeur neemt van ambtswege aan de vergaderingen deel met raadgevende stem.>

(Decr. 19-04-1995)

Artikel 259.  De raad van bestuur kiest onder zijn leden een voorzitter en een ondervoorzitter.

In afwijking van het eerste lid kan de voorzitter buiten de leden van de raad van bestuur worden verkozen. Hij beschikt in dat geval over stemrecht.

De voorzitter roept de raad van bestuur bijeen en zit deze voor.

Indien de voorzitter verhinderd is, worden zijn bevoegdheden door de ondervoorzitter uitgeoefend.

Artikel 260. Voor elk van de leden van de raad van bestuur, bedoeld in artikel 258, 1°, 2° en 3° wordt tezelfdertijd een opvolger verkozen. Als een lid zijn mandaat voortijdig beëindigt of niet langer de hoedanigheid bezit op basis waarvan het mandaat is verleend, voltooit de opvolger het mandaat van de voorganger. Indien ook de opvolger het mandaat niet kan voltooien, worden tussentijdse verkiezingen georganiseerd.

Artikel 261. Het mandaat van de leden van de raad van bestuur duurt vier academiejaren en is hernieuwbaar. Het mandaat van de vertegenwoordigers van de studenten duurt twee academiejaren en is éénmaal hernieuwbaar.

De vertegenwoordigers van het personeel en de studenten genieten van de nodige faciliteiten om hun mandaat naar behoren te kunnen vervullen. Zij kunnen voor de daden gesteld in de uitoefening van hun mandaat geen tuchtsanctie oplopen.

Artikel 262. De raad van bestuur:

11° bepaalt zijn organiek reglement inclusief de procedure met betrekking tot de verkiezing van de leden en de opvolgers van de raad van bestuur, bedoeld in artikel 258, 1°, 2° en 3°;

12° bepaalt het reglement van de departementsraad inclusief de procedure voor de verkiezing van de leden en de departementshoofden;

13° bepaalt het bestuursreglement, het algemeen examenreglement en het tuchtreglement;

14° legt de algemene richtlijnen vast voor de organisatie en coördinatie van de taken van de hogeschool;

15° legt de meerjarenbegroting vast en past ze eventueel aan;

16° legt jaarlijks de begroting, de jaarrekening en het jaarverslag van de hogeschool vast;

17° bepaalt de personeelsformatie

18° benoemt het onderwijzend personeel op eensluidend advies van de departementsraad en het leidinggevend administratief en technisch personeel en bekrachtigt ambtswijzigingen en bevorderingen;

19° bepaalt onder welke voorwaardenden de departementshoofden de vergaderingen van de raad van bestuur kunnen bijwonen;

10° stelt de criteria vast voor de toekenning van de premies bedoeld in de artikelen 141 en 157 van dit decreet en kent deze premies toe op voorstel van de departementsraad voor het personeel toegewezen aan een departement of het bestuurscollege voor personeel dat niet aan een departement wordt toegewezen;

11° oefent rechtsvorderingen uit als eiser of verweerder;

12° kan leningen afsluiten;

13° oefent alle andere bij of krachtens een decreet toegekende bevoegdheden uit;

14° beslist over het fuseren van de hogescholen met andere hogescholen en over het overhevelen van bepaalde onderdelen van de hogeschool naar andere hogescholen;

15° laat de sociale voorzieningen beheren door één of meer v.z.w.'s, zoals bedoeld in artikel 208 van dit decreet.
 
 

Met uitzondering van de bevoegdheden vermeld onder 6°, 7° en 14° kan de raad van bestuur deze bevoegdheden delegeren aan het bestuurscollege. In voorkomend geval bepaalt de raad van bestuur bij de beslissing tot delegeren of deze bevoegdheden voor verdere delegatie vatbaar zijn.

Artikel 263.  § 1. De raad van bestuur kan slechts geldig beraadslagen en besluiten indien ten minste de helft van de in artikel 258 bedoelde leden aanwezig is.

Indien na een eerste samenroeping van een vergadering van de raad van bestuur het in het eerste lid bedoelde quorum niet wordt bereikt, kan de raad van bestuur ten vroegste één en ten hoogste tien dagen later geldig vergaderen na een tweede samenroeping van een vergadering van die raad met dezelfde agenda, ongeacht het aantal aanwezige leden.

§ 2. In spoedeisende omstandigheden neemt de voorzitter de beslissingen die zich opdringen.

De beslissingen worden op de eerstvolgende vergadering van de raad van bestuur voorgelegd, die ze kan herroepen of wijzigen. Voor het instellen van rechtsvorderingen, in kort geding uitgezonderd, en het sluiten van minnelijke schikkingen, is in ieder geval de voorafgaande instemming van de raad van bestuur vereist.

Artikel 264. Behoudens wanneer anders bepaald in dit decreet, worden de beslissingen van de raad van bestuur genomen bij gewone meerderheid. Voor het bepalen van dit meerderheidsquorum worden onthoudingen, ongeldige en blanco stemmen niet in aanmerking genomen. Bij staking van stemmen wordt een nieuwe stemming gehouden. Indien er bij deze tweede stemming opnieuw staking van stemmen is, beslist de voorzitter.

De leden van de raad van bestuur onthouden zich van het beraadslagen en het stemmen over aangelegenheden die henzelf, hun echtgenoten, en hun bloed of aanverwanten tot en met de derde graad persoonlijk aanbelangen.

Artikel 265.  § 1. De raad van bestuur stelt de evaluatieprocedure met inbegrip van de criteria vast en stelt de leden van het college van beroep inzake evaluatie aan.

§ 2. Voor het personeel toegewezen aan een departement gebeurt de evaluatie door de departementsraad op voorstel van het departementshoofd. Voor het personeel dat niet is toegewezen aan een departement, gebeurt de evaluatie door het bestuurscollege op voorstel van de algemeen directeur.

Artikel 266.  § 1. De raad van bestuur stelt de tuchtprocedure vast en stelt de leden van het college van beroep inzake tucht aan.

§ 2. De tuchtprocedure wordt ingeleid door het departementshoofd voor het personeel toegewezen aan het departement, en door de algemeen directeur voor het personeel dat niet is toegewezen aan een departement.

§ 3. De tuchtstraffen, met uitzondering van het ontslag bij tuchtmaatregel, worden uitgesproken door het departementshoofd of door de algemeen directeur, naargelang de personeelsleden al dan niet zijn toegewezen aan een departement. Het ontslag bij tuchtmaatregel wordt uitgesproken door de raad van bestuur, op voorstel van het departementshoofd of van de algemeen directeur.

§ 4. In afwijking van § 2 en § 3, kan de algemene directeur, indien hij het nodig acht een tuchtprocedure in te zetten tegen een personeelslid toegewezen aan een departement en het departementshoofd zelf hiertoe het initiatief niet neemt, een voorstel tot het nemen van een tuchtsanctie op de agenda van een departementsraad plaatsen. Wanneer de departementsraad dan een tuchtsanctie voorstelt, wordt dit voorstel aan de raad van bestuur ingeval van een voorstel tot ontslag, ter beslissing voorgelegd.

§ 5. De voorzitter van de raad van bestuur is bevoegd voor het geven van ontslag om dringende redenen. Hij legt deze beslissing op de eerstvolgende vergadering van de raad van bestuur voor. De raad van bestuur kan deze beslissing bekrachtigen of herroepen.
 


ONDERAFDELING 3. Het bestuurscollege


 


Artikel 267. Het bestuurscollege is samengesteld uit:

11° de voorzitter van de raad van bestuur, die ambtshalve voorzitter is van het bestuurscollege;

12° de algemeen directeur;

13° drie leden, personeelsleden van de hogeschool of leden van de raad van bestuur van de hogeschool, voor een periode van vier academiejaren door de raad van bestuur aangesteld op voorstel van de voorzitter van het bestuurscollege en de algemeen directeur.
 
 
Artikel 268.  Het bestuurscollege is bevoegd voor alle materies van de hogeschool die bij of krachtens dit decreet niet aan de raad van bestuur, de algemeen directeur, de departementsraden of de departementshoofden zijn opgedragen. In het bijzonder is het bestuurscollege belast met: 11° het dagelijks bestuur en de voorbereiding, bekendmaking en uitvoering van de besluiten van de raad van bestuur;

12° de beschikking over de financiën en de roerende en onroerende goederen van de hogeschool, binnen de perken van de begrotingskredieten en het door de raad van bestuur opgestelde beleids- of financieringsplan;

13° het sluiten van overeenkomsten en het verrichten van andere rechtshandelingen binnen de personeelsformatie en de begroting, vastgesteld door de raad van bestuur;

14° de vaststelling van vacatures en de beslissing tot de vacantverklaring van openstaande ambten;

15° het benoemen van het niet-leidinggevend administratief en technisch personeel;

16° het bekrachtigen van de beslissingen van de departementsraad, bedoeld in artikel 278, 1° voor wat betreft de tijdelijke aanstelling van het onderwijzend personeel, 10° en 12°; 17° het opstellen van zijn reglement van orde.

Artikel 269.  Behoudens wanneer anders bepaald in dit decreet worden de beslissingen van het bestuurscollege genomen bij gewone meerderheid. Voor het bepalen van dit meerderheidsquorum worden onthoudingen, ongeldige en blanco stemmen niet in aanmerking genomen. Bij staking van stemmen wordt een nieuwe stemming gehouden. Indien er bij deze tweede stemming opnieuw staking van stemmen is, beslist de voorzitter.

De leden van <het bestuurscollege> onthouden zich van het beraadslagen en het stemmen over aangelegenheden die henzelf, hun echtgenoten en hun bloed of aanverwanten tot en met de derde graad persoonlijk aanbelangen.

(Decr. 19-04-1995)

Artikel 270.  Het bestuurscollege is verantwoording verschuldigd aan de raad van bestuur. Het verschaft de raad van bestuur informatie over zijn beslissingen en licht hem op zijn verzoek in over al zijn handelingen.

Het bestuursreglement, bedoeld in artikel 262, eerste lid, 3°, bevat hieromtrent nadere regels.

Artikel 271.  Het bestuurscollege kan bepaalde van zijn bevoegdheden overdragen aan de algemeen directeur. Hij brengt omtrent de uitoefening van deze bevoegdheden verslag uit aan het bestuurscollege.
 


ONDERAFDELING 4.  De algemeen directeur


 


Artikel 272.  De algemeen directeur wordt aangesteld door de raad van bestuur.

De raad van bestuur begeeft de betrekking van algemeen directeur na een openbare oproep in het Belgisch Staatsblad.

De aanstelling van de algemeen directeur geschiedt bij geheime stemming en met gewone meerderheid van stemmen, onthoudingen niet inbegrepen. De raad van bestuur stelt de aanstellingsprocedure vast.

De afzetting van de algemeen directeur geschiedt bij geheime stemming en met een tweederde meerderheid van de stemmen, onthoudingen niet inbegrepen.

Artikel 273.  De algemeen directeur is verantwoordelijk voor het goed functioneren van de hogeschool op administratief, technisch en financieel vlak. Hij coördineert de werking van de administratieve diensten en kan na goedkeuring door het bestuurscollege zijn bevoegdheden overdragen.

Behoudens het bepaalde in artikel 262, eerste lid, 11° vertegenwoordigt hij de hogeschool in en buiten rechte.
 


ONDERAFDELING 5.  De departementen en andere bestuursorganen


 


Artikel 274.  De raad van bestuur bepaalt welke departementen de hogeschool omvat.

Artikel 275.  De departementsraad bestuurt het departement. Hij wordt voorgezeten door het departementshoofd.

Artikel 276.  De departementsraad is als volgt samengesteld:

1l° zes vertegenwoordigers van het personeel, verkozen voor een termijn van vier academiejaren door en onder de personeelsleden van het departement, verzameld in één kiescollege;

12° drie vertegenwoordigers voor een termijn van twee academiejaren door de studenten van dit departement verkozen onder de studenten die aan dit departement ten minste één jaar zijn ingeschreven;

13°drie vertegenwoordigers uit de sociaal-economische of culturele milieus, voor een termijn van vier academiejaren door de raad van bestuur aangewezen op voordracht van de vertegenwoordigers bedoeld in 1° en 2°.
 
 

De vertegenwoordigers van het personeel en de studenten genieten van de nodige faciliteiten om hun mandaat naar behoren te kunnen vervullen. Zij kunnen voor de daden gesteld in de uitoefening van hun mandaat geen tuchtsanctie oplopen.

Voor elk van de leden van de departementsraad, wordt terzelfder tijd een opvolger verkozen. Als een lid zijn mandaat voortijdig beëindigt of niet langer de hoedanigheid bezit op basis waarvan het mandaat is verleend, voltooit de opvolger het mandaat van de voorganger. Indien ook de opvolger het mandaat niet kan voltooien worden tussentijdse verkiezingen georganiseerd.

Artikel 277. < § 1.> De departementsraad verkiest het departementshoofd voor een hernieuwbare termijn van vier academiejaren onder het benoemd onderwijzend personeel van het departement, uit de groep van lectoren, hoofdlectoren, docenten, hoofddocenten, hoogleraren en gewoon hoogleraren. Het departementshoofd is de voorzitter van de departementsraad. Indien hij op het ogenblik van zijn verkiezing geen zitting heeft in de departementsraad, wordt hij van rechtswege lid met stemrecht.

<§ 2. In afwijking van § 1 van dit artikel wordt het eerste departementshoofd aangesteld door de raad van bestuur, voor een termijn van 2 academiejaren;

§ 3. In afwijking van § 1 kunnen in de departementen bevoegd voor de studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst, muziek en dramatische kunst, productontwikkeling of architectuur, ook personeelsleden uit de groep van assistenten en werkleiders tot departementshoofd aangesteld of verkozen worden.>

(Decr. 19-04-1995)

<§ 4. In afwijking van de bepalingen van § 1 kunnen in de departementen bevoegd voor de studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst, en muziek en dramatische kunst ook tijdelijke personeelsleden tot departementshoofd verkozen worden.>

(Decr. 14-07-1998)

Artikel 278. De departementsraad organiseert de onderwijsverstrekking, het projectmatig wetenschappelijk onderzoek en de maatschappelijke dienstverlening; hij coördineert de bestuurstaken op het niveau van het departement en conform de richtlijnen van de raad van bestuur en het bestuurscollege. In het bijzonder is de departementsraad onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 268, 6° belast met:

11° de aanstelling van het onderwijzend personeel en het voorstellen van personeelsleden voor benoeming;

12° het vaststellen van onderwijs en examenprogramma's;

13° toezien of de concretisering van het onderwijs en de examens in overeenstemming is met het programma; 14° het opmaken van een jaarverslag waarin de activiteiten van het departement worden weergegeven;

15° de vaststelling van onderzoeksprogramma's;

16° de interne organisatie van het departement;

17° het aanwenden van de toegewezen personele en materiële middelen;

18° het jaarlijks opstellen van budgetvoorstellen;

19° het doen van voorstellen inzake personeelsformatie;

10° het sluiten van samenwerkingsakkoorden;

11° het bepalen van de taakomschrijvingen van het personeel toegewezen aan het departement;

12° het toekennen van ambtswijzigingen en bevorderingen voor het personeel toegewezen aan het departement;

13° in uitvoering van de procedure, voorzien in artikel 147, § 1, het verlenen van een advies inzake cumulatieregeling.
 
 

Artikel 279.  De departementsraad kan sommige van zijn bevoegdheden uitdrukkelijk toewijzen aan het departementshoofd. Omtrent de uitoefening van deze bevoegdheden brengt het departementshoofd verslag uit aan de departementsraad.
 


AFDELING 3. De onderhandelingscomités


 


Artikel 280.  Iedere Vlaamse autonome hogeschool richt een hogeschoolonderhandelingscomité op. ledere Vlaamse autonome hogeschool richt in ieder departement een departementaal onderhandelingscomité op.

Artikel 281.  § 1. In het hogeschoolonderhandelingscomité, respectievelijk het departementaal onderhandelingscomité, wordt onderhandeld over de aangelegenheden, bedoeld in en krachtens de artikelen 2, 6, 9 en 11 van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, in zoverre deze betrekking hebben op de hogeschool, respectievelijk het departement.

Bovendien bezorgt het hogeschoolbestuur het hogeschoolonderhandelingscomité, <respectievelijk het departementaal onderhandelingscomité,> de volgende inlichtingen, verslagen en bescheiden:

11° algemene informatie met betrekking tot de werking en de organisatie van de hogeschool;

12° het organogram van de hogeschool, met de interne organisatiestructuur, de bestuursstructuur, de verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden; 13° de statuten van de hogeschool;

14° de begroting

15° de meerjarenbegroting;

16° in voorkomend geval het financieringsplan bedoeld in artikel 232;

17° de jaarrekening

18° het jaarverslag

19° een overzicht van de inkomsten van welke aard dan ook;

10° de personeelsformatie;

11° de evolutie van het aantal personeelsleden en de vooruitzichten met betrekking tot de tewerkstelling;

12° de evolutie van de studentenaantallen en van de slaagcijfers per opleiding;

13° de samenwerkingsakkoorden en de samenwerkingsverbanden bedoeld in artikel 283;

14°de fysische inventaris van de onroerende goederen van de hogeschool;

15° een toelichting bij het systeem van enveloppefinanciering en het resultaat hiervan op de hogeschool;

16° de programmatieplannen en rationalisatieplannen met betrekking tot studiegebieden, opleidingen en opties; 17° de inlichtingen met betrekking tot het nascholingsbeleid, het projectmatig wetenschappelijk onderzoek en de maatschappelijke dienstverlening; 18° de sociale voorzieningen voor de studenten;

19° de prioriteiten inzake de uitrusting van de hogeschool;

20° de accommodatiemogelijkheden.

<Op vraag van het hogeschoolonderhandelingscomité kan de bedrijfsrevisor verslag uitbrengen over alle financiële bescheiden.>

(Decr. 08-07-1996)

§ 2. Het hogeschoolonderhandelingscomité bestaat uit een aantal gemandateerde vertegenwoordigers van de raad van bestuur en ten minste evenveel afgevaardigden van het personeel. Er zijn evenveel plaatsvervangende als effectieve afgevaardigden. Het aantal effectieve afgevaardigden van het personeel bedraagt ten hoogste drie per representatieve vakorganisatie. De departementshoofden kunnen geen afgevaardigden zijn van het personeel in het hogeschoolonderhandelingscomité.

Het departementaal onderhandelingscomité bestaat uit een aantal gemandateerde vertegenwoordigers van de departementsraad en ten minste evenveel afgevaardigden van het personeel. Er zijn evenveel plaatsvervangende als effectieve afgevaardigden. Het aantal effectieve afgevaardigden van het personeel bedraagt ten hoogste twee per representatieve vakorganisatie.

<...>

<Elke delegatie van het hogeschoolonderhandelingscomité, respectievelijk het departementaal onderhandelingscomité, kan een beroep doen op technici.>

(Decr. 19-04-1995)

§ 3. De afgevaardigden van het personeel in het hogeschoolonderhandelingscomité en in het departementaal onderhandelingscomité genieten van de nodige faciliteiten om hun mandaat naar behoren te kunnen vervullen. Zij kunnen voor de daden gesteld in de uitoefening van hun mandaat geen tuchtsancties oplopen.

§ 4. De bepalingen van artikel 280 zijn niet van toepassing indien de aangelegenheden bedoeld in § 1 van dit artikel geheel of gedeeltelijk worden behandeld in de organen opgericht bij of krachtens de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.
 


AFDELING 4.  De studentenraad


 


Artikel 282. ledere Vlaamse autonome hogeschool richt een studentenraad op. De studentenraad bestaat uit ten minste acht en ten hoogste zestien democratisch gekozen vertegenwoordigers van de studenten. De raad van bestuur bepaalt de samenstelling van de studentenraad en de wijze waarop de vertegenwoordigers van de studenten worden gekozen. De raad van bestuur en het bestuurscollege raadplegen vooraf de studentenraad voor alle aangelegenheden die de studenten direct aanbelangen, en inzonderheid voor de onderwijs en examenregeling en de evaluatie in het kader van de kwaliteitsbewaking van het onderwijzend personeel door de studenten. De studentenraad is ook bevoegd om hierover uit eigen beweging advies uit te brengen.
 


HOOFDSTUK II. Algemene samenwerkingsverbanden


 


Artikel 283. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 61, 62, 63 en 173 van dit decreet kunnen hogescholen in vrij verband samenwerken met het oog op vrijwillige netoverschrijding. Daartoe kunnen zij beslissen om, bij overeenkomst, samen te werken in een netwerk op onderwijskundig, administratief, financieel en sociaal vlak.

Teneinde dit samenwerkingsverband te realiseren, kunnen de hogescholen gelden overdragen.

Deze samenwerkingsverbanden vallen onder de controle zoals bepaald in titel IV, hoofdstuk V van dit decreet.
 


HOOFDSTUK III. Het bestuur van en de medezeggenschap in de gesubsidieerde hogescholen

AFDELING 1. Algemene bepalingen


 


Artikel 284. Dit hoofdstuk is enkel van toepassing op de gesubsidieerde vrije en de gesubsidieerde officiële hogescholen.

Artikel 285. Elke gesubsidieerde vrije hogeschool neemt één aparte privaatrechtelijke rechtspersoon aan. Zij bepaalt haar bestuurszetel en deelt die mee aan de Vlaamse regering.

<Artikel 285bis. Aan de personen die in de hogeschool een bestuursmandaat bekleden, kan een vergoeding worden toegekend. Het hogeschoolbestuur bepaalt het bedrag van deze vergoeding.>

(Decr. 19-04-1995)

Artikel 286. Het hogeschoolbestuur bepaalt welke departementen de hogeschool omvat en wijst per departement een departementshoofd aan onder de leden van het benoemd onderwijzend personeel die verbonden zijn aan het departement. Het departementshoofd is belast met de dagelijkse leiding van het departement.

<In afwijking van de bepalingen van het eerste lid kan het hogeschoolbestuur in de departementen bevoegd voor de studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst, en muziek en dramatische kunst het departementshoofd ook aanwijzen onder de leden van het tijdelijk onderwijzend personeel die verbonden zijn aan het departement.>

(Decr. 14-07-1998)

Artikel 287. Het hogeschoolbestuur kan overeenkomstig de statuten bepaalde beslissingbevoegdheden delegeren, onder meer op het niveau van de departementen.

Artikel 288. De commissaris van de Vlaamse regering bij de hogescholen oefent in het kader van de wettelijkheidscontrole toezicht uit op de werking van de medezeggenschapsorganen en van de onderhandelingscomités.
 


AFDELING 2. De medezeggenschapsorganen

ONDERAFDELING 1. De academische raad


 


Artikel 289. Het hogeschoolbestuur richt een academische raad op.

Het hogeschoolbestuur heeft de plicht de academische raad in te lichten over alle aangelegenheden met betrekking tot de hogeschool.

Artikel 290. De academische raad is samengesteld uit:

11° drie achtste vertegenwoordigers van het hogeschoolbestuur;

12° drie achtste vertegenwoordigers van het personeel, verkozen door en onder alle personeelsleden van de hogeschool. De kandidaten dienen op het ogenblik van hun verkiezing ten minste twee jaar een betrekking in de hogeschool te hebben bekleed;

13° twee achtste vertegenwoordigers van de studenten van de hogeschool, verkozen door en onder de studenten die voltijds zijn ingeschreven in die hogeschool.
 
 

Artikel 291. Het mandaat van de leden van de academische raad duurt vier academiejaren en is hernieuwbaar. Het mandaat van de vertegenwoordigers van de studenten duurt één academiejaar en is tweemaal hernieuwbaar.

Artikel 292. De personeelsleden die deel uitmaken van de academische raad, genieten van de nodige faciliteiten om hun mandaat naar behoren te kunnen vervullen. Zij kunnen voor de daden gesteld in de uitoefening van hun mandaat geen tuchtsanctie oplopen.

De studenten die deel uitmaken van de academische raad genieten van de nodige faciliteiten om hun mandaat naar behoren te kunnen vervullen. Zij mogen op geen enkele wijze nadelen ondervinden of sancties krijgen voor de daden gesteld in de uitoefening van hun mandaat.

Artikel 293. Het reglement van de academische raad wordt in consensus opgesteld door het hogeschoolbestuur en de academische raad. Zo er geen consensus wordt bereikt beslist de academische raad.

Dit reglement bepaalt ten minste:

11° het aantal vergaderingen, met een minimum van drie per jaar;

12° de wijze van bijeenroeping;

13° de wijze van mededeling van de documenten

14° de wijze van besluitvorming en stemming;

15° de wijze waarop het hogeschoolbestuur de beslissingen die het neemt in het kader van de medezeggenschap, meedeelt aan de leden van de academische raad; 16° het secretariaat van de academische raad;

17° de procedure van verkiezing van de vertegenwoordigers van het personeel en de studenten.

Artikel 294. De rechten en bevoegdheden van de academische raad worden als volgt gedefinieerd:

11° informatierecht: het recht op informatie;

12° adviesbevoegdheid: het op vraag van het hogeschoolbestuur of op eigen initiatief verlenen en opstellen van een advies na bespreking in de academische raad;

13° overlegbevoegdheid: het op vraag van het hogeschoolbestuur of zijn gemandateerde(n) of op eigen initiatief nemen van een besluit dat, als het bij consensus wordt genomen, door het hogeschoolbestuur wordt uitgevoerd. Indien geen consensus wordt bereikt, beslist het hogeschoolbestuur. Indien dit besluit echter consequenties inhoudt voor de arbeidsomstandigheden van het personeel, dan dient over dit besluit onderhandeld te worden in het betrokken onderhandelingscomité, vooraleer het door het hogeschoolbestuur kan worden uitgevoerd.
 
 

De academische raad kan deze rechten hebben of bevoegdheden uitoefenen door of krachtens het decreet of krachtens een beslissing van het hogeschoolbestuur.

Artikel 295. § 1. De academische raad heeft een recht op informatie over alle aangelegenheden met betrekking tot de hogeschool.

§ 2. Op vraag van het hogeschoolbestuur of op eigen initiatief heeft de academische raad ten minste adviesbevoegdheid, voor wat de onderwijskundige aspecten betreft, met betrekking tot:

11° verandering van de doelstelling van de hogeschool;

12° uitbreiding, inkrimping of beëindiging van de werkzaamheden van de hogeschool of een belangrijk onderdeel ervan; 13° bouwprojecten; 14° de vaststelling en de wijziging van het beleid inzake interne kwaliteitsbewaking met betrekking tot de onderwijs en onderzoeksopdracht;

15° het onderzoeksbeleid van de hogeschool, het plan tot verwezenlijking van dit beleid en zijn jaarlijkse aanpassingen, waarin hij het beleid van de verschillende departementen coördineert;

16° de programmatie van de hogeschool.

Indien de academische raad een unaniem advies uitbrengt, kan het hogeschoolbestuur hiervan enkel gemotiveerd afwijken.

§ 3. Op vraag van het hogeschoolbestuur of zijn gemandateerde(n), of op eigen initiatief heeft de academische raad ten minste overlegbevoegdheid voor wat de onderwijskundige aspecten betreft, met betrekking tot:

1l° beleid met betrekking tot de besteding en de verdeling van de middelen ;

12° de vaststelling van de criteria voor de aanwending van de werkingsuitkering, de vaststelling van de begroting en de personeelsformatie; 13° de algemene organisatie van de werking van de hogeschool;

14° de vaststelling en de wijziging van het huishoudelijke reglement van de hogeschool;

15° de vaststelling en de wijziging van het globale beleid inzake onderwijs en examenregeling;

16° de concrete vaststelling en de wijziging van de onderwijs en examenregeling;

17° de deelname aan of de beëindiging van een onderwijsexperiment;

18° de vaststelling of de wijziging van het globale nascholingsbeleid van de hogeschool;

19° de vaststelling en de wijziging van het beleid met betrekking tot de sociale voorzieningen ten behoeve van de studenten; 10° het toezicht op, de evaluatie van en de coördinatie van de opleidingsprogramma's en de studiebegeleiding; 11° de organisatie van het academiejaar met inbegrip van de vakantie en verlofregeling;

12° overdracht of fusie van de hogeschool.

§ 4. Indien er in de hogeschool geen of slechts één departement en evenmin een vergelijkbare structuur zoals bepaald in artikel 296 is, neemt de academische raad de adviserende bevoegdheid zoals vermeld in artikel 299 op.
 


ONDERAFDELING 2. De departementale raad


 


Artikel 296. Indien de hogeschool meer dan één departement telt, richt het hogeschoolbestuur per departement een departementale raad op. Indien het hogeschoolbestuur bepaalde beslissingsbevoegdheden toekent in een andere deelstructuur of op een ander niveau dan het departement, richt het voor deze deelstructuur of voor dit niveau een medezeggenschapsorgaan op dat samengesteld is op analoge wijze als de departementale raad en dat dezelfde bevoegdheden uitoefent.

De departementale raad is als volgt samengesteld:

11° het departementshoofd, dat ambtshalve voorzitter is van de departementale raad;

12° de helft vertegenwoordigers van het onderwijzend personeel, verkozen door en onder de leden van het onderwijzend personeel verbonden aan het departement met uitzondering van het departementshoofd. De kandidaten dienen op het ogenblik van hun verkiezing ten minste twee jaar een betrekking in de hogeschool te hebben bekleed;

13° één vierde vertegenwoordigers van de studenten verkozen door en onder de studenten die verbonden zijn aan het departement en voltijds zijn ingeschreven in die hogeschool;

14° één vierde vertegenwoordigers uit de sociaal-economische en culturele milieus, gecoöpteerd door het departementshoofd en de vertegenwoordigers, bedoeld in 2° en 3°.
 
 

Artikel 297. De personeelsleden die deel uitmaken van de departementale raad, genieten van de nodige faciliteiten om hun mandaat naar behoren te kunnen vervullen. Zij kunnen voor de daden gesteld in de uitoefening van hun mandaat geen tuchtsanctie oplopen.

De studenten die deel uitmaken van de departementale raad genieten van de nodige faciliteiten om hun mandaat naar behoren te kunnen vervullen. Zij mogen op geen enkele wijze nadelen ondervinden of sancties krijgen voor de daden gesteld in de uitoefening van hun mandaat.

Artikel 298. Het hogeschoolbestuur bepaalt het reglement van de departementale raad waarin ten minste zijn opgenomen:

11° de bevoegdheid en de werking van de departementale raad;

12° de wijze van samenstelling en het aantal leden;

13° de duur van het mandaat

14° de materies waarvoor de departementale raad bevoegd is.

Artikel 299. § 1. De departementale raad heeft een recht op informatie over alle aangelegenheden met betrekking tot het departement.

§ 2. Op vraag van het hogeschoolbestuur of op eigen initiatief kan de departementale raad adviezen op departementaal niveau verlenen met betrekking tot:

1l° de vaststelling van de pedagogische criteria met betrekking tot de besteding van de middelen;

12° de vaststelling van de pedagogische criteria voor de taakverdeling van het personeel;

13° de samenwerkingsakkoorden met derden;

14° de algemene organisatie en de werking;

15° de programmatie van de opleiding;

16° de programmatie, de organisatie en de evaluatie van het onderzoeksbeleid;

17° de goedkeuring van onderzoeksprojecten;

18° de evaluatie van de onderzoeksactiviteiten;

19° de vormgeving van de interne kwaliteitsbewaking met betrekking tot de onderwijs en onderzoeksopdracht; 10° de indeling van elke opleiding in opleidingsonderdelen en studiejaren;

11° de uitdrukking van de studieomvang van elke opleiding in studiepunten;

12° de onderwijs en examenregeling;

13° de vaststelling van de criteria voor het opstellen van de opleidingsprogramma's en de pedagogische methodes; 14° de evaluatie van het onderwijs;

15° de organisatie en de evaluatie van de studiebegeleiding

16° de organisatie van en de controle op de examens en de evaluatie van de examenregeling;

17° het beleid inzake de nascholing;

18° de oprichting van vaste of tijdelijke commissies en werkgroepen;

19° de organisatie van de onderwijsactiviteiten.
 


ONDERAFDELING 3. De studentenraad


 


Artikel 300. Elke hogeschool richt een studentenraad op. De studentenraad bestaat uit ten minste acht en ten hoogste zestien vertegenwoordigers van de studenten, democratisch verkozen door en onder de studenten.

Het hogeschoolbestuur raadpleegt vooraf de studentenraad over alle aangelegenheden die de studenten direct aanbelangen, en inzonderheid over de onderwijs en examenregeling en de evaluatie in het kader van de kwaliteitsbewaking van het onderwijzend personeel door de studenten. De studentenraad is ook bevoegd om hierover uit eigen beweging advies uit te brengen.
 


AFDELING 3. De onderhandelingscomités


 


Artikel 301. Ieder hogeschoolbestuur richt een hogeschoolonderhandelingscomité op. Indien er in de hogeschool meer departementen zijn, wordt in ieder departement een departementaal onderhandelingscomité opgericht. Indien de beslissingsbevoegdheid zich op een ander niveau situeert, richt het hogeschoolbestuur op dit niveau ook een onderhandelingscomité

Artikel 302. § 1. In de onderhandelingscomités in de gesubsidieerde vrije hogeschool onderhandelen het hogeschoolbestuur en de representatieve vakorganisaties over de aangelegenheden, bedoeld in en krachtens de artikelen 2, 9 en 11 van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, met dien verstande dat over dezelfde aangelegenheden niet en in het hogeschoolonderhandelingscomité en op een ander niveau kan worden onderhandeld.

In de onderhandelingscomités in de gesubsidieerde officiële hogeschool onderhandelen het hogeschoolbestuur en de representatieve vakorganisaties over de aangelegenheden bedoeld in en krachtens de artikelen 2, 6, 9 en 11 van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, met dien verstande dat over dezelfde aangelegenheden niet en in het hogeschoolonderhandelingscomité en op een ander niveau kan worden onderhandeld.

Bovendien bezorgt het hogeschoolbestuur de onderhandelingscomités de volgende inlichtingen, verslagen en bescheiden:

11° algemene informatie met betrekking tot de werking en de organisatie van de hogeschool;

12° het organogram van de hogeschool, met de interne organisatiestructuur, de bestuursstructuur, de verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden; 13° de statuten van de hogeschool

14° de begroting;

15° de meerjarenbegroting;

16° in voorkomend geval het financieringsplan bedoeld in artikel 232;

17° de jaarrekening;

18° het jaarverslag;

19° een overzicht van de inkomsten van welke aard dan ook;

10° de personeelsformatie;

11° de evolutie van het aantal personeelsleden en de vooruitzichten met betrekking tot de tewerkstelling;

12° de evolutie van de studentenaantallen en van de slaagcijfers per opleiding;

13° de samenwerkingsakkoorden en de samenwerkingsverbanden bedoeld in artikel 283;

14° de fysische inventaris van de onroerende goederen van de hogeschool;

15° een toelichting bij het systeem van enveloppefinanciering en het resultaat hiervan op de hogeschool;

16° de programmatieplannen en rationalisatieplannen met betrekking tot studiegebieden, opleidingen en opties; 17° de inlichtingen met betrekking tot het nascholingsbeleid, het projectmatig wetenschappelijk onderzoek en de maatschappelijke dienstverlening; 18° de sociale voorzieningen voor de studenten;

19° de prioriteiten inzake de uitrusting van de hogeschool;

20° de accommodatiemogelijkheden;

21° de adviezen van de studentenraad, van de academische raad en in voorkomend geval van de departementale raden.
 
 
<Op vraag van het hogeschoolonderhandelingscomité kan de bedrijfsrevisor verslag uitbrengen over alle financiële bescheiden.>

(Decr. 08-07-1996)

§ 2. De bepalingen van artikel 301 zijn niet van toepassing in de gesubsidieerde vrije hogescholen indien de aangelegenheden bedoeld in § 1 van dit artikel geheel of gedeeltelijk worden behandeld door de ondernemingsraad bedoeld bij of krachtens de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven.

De bepalingen van artikel 301 zijn niet van toepassing in de gesubsidieerde officiële hogescholen indien de aangelegenheden bedoeld in § 1 van dit artikel geheel of gedeeltelijk worden behandeld in de organen opgericht bij of krachtens de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.

Artikel 303. Het hogeschoolonderhandelingscomité, respectievelijk het departementaal onderhandelingscomité, bestaan uit gemandateerde vertegenwoordigers van het hogeschoolbestuur, respectievelijk het departementsbestuur en ten minste evenveel afgevaardigden van het personeel. Er zijn evenveel plaatsvervangende als effectieve afgevaardigden.

Het aantal effectieve afgevaardigden van het personeel in elk onderhandelingscomité bedraagt ten minste twee en ten hoogste negen.

Beide delegaties kunnen een beroep doen op technici.

Artikel 304. § 1. De afgevaardigden van het personeel in de onderhandelingscomités in de gesubsidieerde vrije hogescholen worden verkozen op door de representatieve vakorganisaties voorgedragen kandidatenlijsten. In geen geval kan het departementshoofd voorgedragen worden als afgevaardigde van het personeel. Het mandaat van de afgevaardigden bedraagt vier academiejaren. Tenzij de onderhandelingscomités dit bij reglement anders bepalen, gebeurt de verkiezing van de afgevaardigden op dezelfde wijze als bedoeld in de artikelen 20, 20bis en 20ter van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven.

De afgevaardigden van het personeel in de onderhandelingscomités in de gesubsidieerde officiële hogescholen worden aangeduid door de representatieve vakorganisaties.

§ 2. De afgevaardigden van het personeel in de onderhandelingscomités genieten van de nodige faciliteiten om hun mandaat naar behoren te kunnen vervullen. Zij kunnen voor de daden gesteld in de uitoefening van hun mandaat geen tuchtsanctie oplopen.
 


<HOOFDSTUK IV. Begeleiding en ondersteuning


 


Artikel 304bis. De personeelsleden van het onderwijs die voor de begeleiding van de onderwijsvernieuwingen in het hoger onderwijs en voor de ondersteuning van de lokale comités tewerkgesteld zijn bij de representatieve vakorganisaties in uitvoering van het akkoord van sectorale programmatie voor de jaren 1995 en 1996 voor de sector "Onderwijs" van de Vlaamse Gemeenschap, bekomen

- ofwel een verlof wegens opdracht in het belang van het onderwijs;

- ofwel een verlof wegens vakbondsopdracht,

overeenkomstig de geldende reglementaire bepalingen.

In tegenstelling met de geldende reglementaire bepalingen zijn de representatieve vakorganisaties er evenwel niet toe gehouden voor de in dit artikel bedoelde personeelsleden die een verlof wegens vakbondsopdracht genieten aan de overheid een som te storten die gelijk is aan het globaal bedrag van de wedden, weddetoelagen, salarissen, vergoedingen en toelagen die door de overheid aan deze personeelsleden werden uitgekeerd.>

(Decr. 15-07-1997)
 


TITEL VI. BIJZONDERE BEPALINGEN


 


Artikel 305. § 1. Met ingang van 1 september 1995 kan aan een instelling voor hoger onderwijs geen secundair onderwijs of aanvullend secundair beroepsonderwijs georganiseerd worden.

§ 2. De onderverdelingen voor secundair onderwijs of voor aanvullend secundair beroepsonderwijs die in toepassing van § 1 van het hoger onderwijs van het korte type afgesplitst worden, worden hetzij onmiddellijk opgeheven, hetzij gehecht aan een bestaande instelling voor secundair onderwijs of voor aanvullend secundair beroepsonderwijs, <hetzij omgevormd tot een autonome instelling voor secundair onderwijs, hetzij omgevormd tot een autonome instelling voor secundair onderwijs en aanvullend secundair beroepsonderwijs> voor zover deze instelling voldoet aan de bepalingen van het voor haar geldend rationalisatie en programmatieplan, bedoeld in artikel 13, § 1, punt 1, littera a van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving.

(Decr. 19-04-1995)

De aanhechting, betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, wordt voor wat de personeelsaangelegenheden betreft als fusie beschouwd.

(Decr. 19-04-1995, art. 119)

§ 3. De autonome instellingen die in toepassing van § 2 ontstaan, worden niet als nieuwe instellingen beschouwd voor de toepassing van de bepalingen van het voor deze instellingen geldend rationalisatie en programmatieplan, bedoeld in artikel 13, § 1, punt 1, littera a van voornoemde wet van 29 mei 1959.

Artikel 306. De Vlaamse regering kan in het koninklijk besluit nr. 541 houdende het rationalisatie en programmatieplan van het aanvullend secundair beroepsonderwijs en tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 460 van 17 september 1986 tot vaststelling van het rationalisatieplan en het programmatieplan van het hoger onderwijs van het korte type en tot wijziging van de wetgeving betreffende de organisatie van het hoger onderwijs van het lange type, wijzigingen aanbrengen die noodzakelijk zijn om het in overeenstemming te brengen met de bepaling van artikel 305, § 1.

Artikel 307. De instellingen voor hoger onderwijs met volledig leerplan kunnen <vanaf een door de Vlaamse regering te bepalen datum> geen onderwijs voor sociale promotie meer organiseren. De afdelingen en opleidingen van het onderwijs voor sociale promotie die in het academiejaar 1994-1995 gehecht zijn aan instellingen voor hoger onderwijs met volledig leerplan, worden <vanaf een door de Vlaamse regering te bepalen datum> gehecht aan de instelling voor secundair onderwijs met volledig leerplan die ontstaat door de afsplitsing bedoeld in artikel 305.

(Decr. 15-07-1997)

Indien de instelling geen secundair onderwijs met volledig leerplan inricht,

11° worden de afdelingen voor sociale promotie beschouwd als een autonome inrichting, die niet moet voldoen aan de rationalisatienormen bedoeld in artikel 5 van het koninklijk besluit nr. 461 van 17 september 1986 houdende het rationalisatie en programmatieplan van het onderwijs voor sociale promotie. In afwijking van artikel 7 van hetzelfde koninklijk besluit, kan geen wedde, noch gedeeltelijke wedde worden toegekend verbonden aan een directieambt, ongeacht het aantal lesuren/leerlingen;

12° ofwel worden zij gehecht aan een bestaande onderwijsinstelling voor secundair onderwijs of voor hoger onderwijs voor sociale promotie.

<Voor de toepassing van dit artikel worden de niet-gerangschikte afdelingen "monumentenzorg" en "stedebouw" beschouwd als afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie.>

(Decr. 19-04-1995)

<Artikel 307bis. De instellingen voor hoger kunstonderwijs met volledig leerplan kunnen vanaf 1 september 1995 geen deeltijds kunstonderwijs meer organiseren. Het deeltijds kunstonderwijs dat in het academiejaar 1994-1995 nog verbonden is aan een instelling voor hoger kunstonderwijs met volledig leerplan, wordt op 1 september 1995 beschouwd als een autonome instelling die onderworpen is aan de reglementering op het deeltijds kunstonderwijs.>

(Decr. 19-04-1995)

<Artikel 307ter. De vastbenoemde personeelsleden van het onderwijs voor sociale promotie van het Instituut voor Optica Raymond Thibaut die ingevolge de afbouw van de afdeling optiek en optometrie terbeschikkinggesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking, kunnen met ingang van 1 september 1998 tot en met 31 augustus 2001 aangesteld worden in de Katholieke Vlaamse Sociale Hogeschool Brussel en Parnas Dilbeek. Deze aanstelling wordt met betrekking tot hun geldelijke en statutaire toestand in het onderwijs voor sociale promotie beschouwd als een wedertewerkstelling in de zin van het besluit van de Vlaamse regering van 29 april 1992 betreffende de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie, de wedertewerkstelling en de toekenning van een wachtgeld of wachtgeldtoelage. De personeelsleden blijven gedurende de periode van deze aanstelling bezoldigd uit de begroting van het onderwijs voor sociale promotie.

De hogeschool kan deze personeelsleden, in afwijking van artikel 231 voor wat betreft het volume van de opdracht waarvoor zij in het OSP benoemd waren, uiterlijk tot 31 augustus 2001 benoemen in een ambt waarvoor zij over het vereiste bekwaamheidsbewijs beschikken. De personeelsleden worden vanaf dit ogenblik bezoldigd uit de werkingsuitkeringen van de hogeschool.>

(Decr. 14-07-1998)

Artikel 308. Indien de Jesode-Hatora en Beth-Jacob Normaalschool te Antwerpen met ingang van het academiejaar 1994-1995 wordt opgeheven, kan de inrichtende macht van deze onderwijsinstelling vanaf het academiejaar 1994-1995 een afdeling voor hoger onderwijs van het korte type voor sociale promotie "getuigschrift pedagogische bekwaamheid", georganiseerd volgens het modulair stelsel, oprichten, gehecht aan een van haar instellingen voor secundair onderwijs.

In afwijking van artikel 5 van het koninklijk besluit van 12 januari 1966 houdende vaststelling van de voorwaarden vereist voor het bepalen van een aantal betrekkingen in de Rijksinrichtingen voor technisch onderwijs en van artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 461 van 17 september 1986 houdende het rationalisatie en programmatieplan van het onderwijs voor sociale promotie, kan geen wedde, noch gedeeltelijke wedde worden toegekend verbonden aan een directieambt, een ambt van werkmeester of een ambt van studiemeesteropvoeder, en dit ongeacht het aantal lesuren/leerlingen.

<De benoemde personeelsleden van de opgeheven Jesode-Hatora en Beth-Jacob Normaalschool te Antwerpen worden, met behoud van vaste benoeming in het hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap, tewerkgesteld naar keuze, hetzij in een hogeschool, hetzij in de afdeling "getuigschrift pedagogische bekwaamheid" van het hoger onderwijs voor sociale promotie, hetzij in een van de instellingen van secundair onderwijs van de eigen inrichtende macht.>

(Decr.15-07-1997)

Artikel 309. Een hogeschool kan met ingang van <1 september 1995> met een instelling voor hoger onderwijs voor sociale promotie een overeenkomst afsluiten waarbij een personeelslid van de hogeschool met zijn instemming belast wordt met een onderwijsopdracht aan de instelling voor hoger onderwijs voor sociale promotie. De overeenkomst bepaalt ten minste de termijn van de opdracht. Het betrokken personeelslid blijft juridisch en administratief behoren tot de hogeschool.

<Vanaf 1 januari 1996 wordt het salaris van het personeelslid uitbetaald ten laste van de werkingsmiddelen van de hogeschool.> Het brutosalaris of de brutosalaristoelage met inbegrip van de patronale bijdragen waarop het personeelslid ingevolge zijn opdracht aan de instelling voor hoger onderwijs voor sociale promotie recht zou hebben overeenkomstig het koninklijk besluit van 10 maart 1965 houdende de bezoldigingsregeling van het personeel der leergangen met beperkt leerplan van het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur, wordt door het departement Onderwijs van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap rechtstreeks uitbetaald aan de hogeschool waaraan het personeelslid juridisch en administratief verbonden is.

(Decr. 19-04-1995)

Artikel 310. De gesubsidieerde of gefinancierde personeelsleden van onderwijsinstellingen voor hoger onderwijs met volledig leerplan of hogescholen die na 1 januari 1995 fuseren, worden in dezelfde statutaire toestand waarin zij zich bevinden op het ogenblik van de fusie overgenomen door de na fusie opgerichte nieuwe onderwijsinstelling voor hoger onderwijs met volledig leerplan of hogeschool of de na fusie overblijvende onderwijsinstelling voor hoger onderwijs met volledig leerplan of hogeschool. Onder fusie wordt verstaan het overnemen van een onderwijsinstelling door een bestaande onderwijsinstelling of het samensmelten van twee of meer verschillende onderwijsinstellingen tot een nieuwe onderwijsinstelling.

Artikel 311. Titel IV en Titel V van dit decreet zijn niet van toepassing op de Hogere Zeevaartschool. De Vlaamse regering wordt gemachtigd om de bepalingen van de wetten en decreten met betrekking tot de Hogere Zeevaartschool op te heffen in zoverre zij strijdig zijn met de bepalingen van dit decreet en te coördineren en te herformuleren overeenkomstig de terminologie gebruikt in dit decreet. Titel III van dit decreet is van toepassing op de Hogere Zeevaartschool, tenzij de Vlaamse regering hierover anders beslist.

Artikel 312. § 1. artikel 80 van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap wordt vervangen door de volgende bepaling:

"Artikel 80. Bij overeenkomst gesloten tussen twee of meer universiteiten of tussen een universiteit en een hogeschool, kan een lid van het academisch personeel van een universiteit ofwel met zijn instemming of nadat het door het in artikel 89 bedoelde adviesorgaan werd gehoord, belast worden met de uitvoering van onderwijsopdrachten met inbegrip van examens in één of meer andere universiteiten of hogescholen. De overeenkomst bepaalt de termijn van de onderwijsopdracht en desgevallend de financiële vergoeding die door de andere universiteit of hogeschool wordt betaald aan de universiteit waartoe het lid van het academisch personeel behoort".

§ 2. Artikel 126 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling:

"Artikel 126. Een universiteit kan met één of meerdere hogescholen een overeenkomst afsluiten omtrent de gezamenlijke organisatie van voortgezette academische opleidingen aan de universiteit of omtrent een projectmatig wetenschappelijk onderzoek".

<Artikel 312bis. Een hogeschool die gezamenlijk alle studiejaren van de basisopleidingen huishoudkunde-technisch-technologische opvoeding en kleding-technisch-technologische opvoeding van het studiegebied onderwijs organiseert, kan deze opleidingen met ingang van 1 september 1995 omzetten naar de basisopleiding technisch-technologische opvoeding van het studiegebied onderwijs met de opties huishoudkunde en kleding.>

(Decr. 19-04-1995)
 


TITEL VII. OVERGANGSBEPALINGEN

HOOFDSTUK I. Overgangsbepalingen betreffende de organisatie van het onderwijs


 


Artikel 313. In het academiejaar 1995-1996, voor de maanden september tot en met december, is de omkadering van de hogescholen identiek aan de omkadering van de hogescholen vastgesteld voor het academiejaar 1994-1995 <met dien verstande dat de omkadering wordt verminderd met de omkadering die in het academiejaar 1994-1995 was ingevuld door personeelsleden die met toepassing van artikel 340 kiezen voor of worden toegewezen aan een instelling voor secundair onderwijs of aanvullend secundair beroepsonderwijs>.

(Decr. 19-04-1995)

Artikel 314. De in het academiejaar 1994-1995 georganiseerde opleidingen en opties die overeenkomstig bijlage I van dit decreet niet meer kunnen worden georganiseerd vanaf het academiejaar 1995-1996, worden vanaf het academiejaar 1995-1996 studiejaar per studiejaar afgebouwd. De studenten die in het academiejaar 1994-1995 voor dergelijke opleiding of optie als regelmatig student waren ingeschreven, hebben het recht om deze opleiding of optie te voltooien op voorwaarde:

11° dat het maximaal aantal inschrijvingen en de maximale financieringsduur, bedoeld in artikel 177, 3° en 4°, niet worden overschreden; voor de berekening van het aantal inschrijvingen en de financieringsduur komen <ook> het aantal inschrijvingen en academiejaren vóór het academiejaar 1995-1996 in aanmerking; 12° dat zij hun studies niet onderbreken.

(Decr. 19-04-1995)

<Artikel 314bis. De Vlaamse regering bepaalt in een tabel op welke wijze de in het academiejaar 1994-1995 georganiseerde opleidingen en opties worden omgevormd tot de opleidingen en opties bedoeld in bijlage I van dit decreet. Deze tabel rangschikt eveneens elk van deze opleidingen en opties, evenals de opleidingen bedoeld in artikel 314, in één van de financieringsgroepen bedoeld in artikel 189.

Artikel 314 is enkel van toepassing op de studenten die in het academiejaar 1994-1995 zijn ingeschreven in een opleiding of optie die overeenkomstig deze tabel wordt afgebouwd.>

(Decr. 19-04-1995)

<Artikel 314ter. § 1. De Vlaamse regering bepaalt het academiejaar met ingang waarvan de lerarenopleiding dans, zoals bepaald in artikel 23, § 3, van het decreet van 15 december 1993 betreffende het onderwijs-V, wordt afgebouwd.

§ 2. De pedagogische leergang, zoals bepaald in het koninklijk besluit van15 april 1977 houdende oprichting en vaststelling van de structuur van een pedagogische leergang bij de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Antwerpen, wordt afgebouwd met ingang van het academiejaar 1996-1997.

§ 3. De studenten die ten laatste in de respectievelijke academiejaren als regelmatig student zijn ingeschreven in het eerste jaar van een opleiding, vermeld in § 1 en § 2 van dit artikel, hebben het recht deze opleiding of optie te voltooien op voorwaarde

11° dat zij maximum tweemaal voor eenzelfde jaar van de opleiding ingeschreven worden en dat het totaal aantal inschrijvingen in de opleiding niet meer bedraagt dan tweemaal de reglementaire duur;

12° dat zij hun studies niet onderbreken.

§ 4. De in § 1 en § 2 bedoelde opleidingen worden door de Vlaamse Gemeenschap erkend; zij worden evenwel niet gefinancierd.>

(Decr. 15-07-1997)

<§ 5. De omzendbrief KO/M/85-3 van 26 augustus 1985 betreffende «koninklijke muziekconservatoria - pedagogische leergang - herstructurering», gewijzigd door de omzendbrief van 21 oktober 1994, wordt bekrachtigd. De hogescholen die de rechtsopvolger zijn van vermelde conservatoria, kunnen de overeenstemmende getuigschriften uitreiken uiterlijk tot 30 september 1997.>

(Decr. 14-07-1998)

<Artikel 314quater. Vanaf het academiejaar 1998-1999 wordt de optie kinesitherapie afgebouwd. De studenten die op 1 november 1997 ingeschreven waren in de optie kinesitherapie hebben het recht om deze opleiding te voltooien, met dien verstande dat de hogescholen tot uiterlijk het academiejaar 2001-2002 het diploma van gegradueerde in de kinesitherapie mogen uitreiken.>

(Decr.23-06-1998)

<Artikel 314quinquies. Vanaf het academiejaar 1998-1999 wordt de basisopleiding kinesitherapie van twee cycli geleidelijk studiejaar per studiejaar opgebouwd.>

(Decr.23-06-1998)

<Artikel 314sexies. § 1. De basisopleiding 2C elektriciteit wordt met ingang van het academiejaar 1998-1999 omgevormd in de basisopleiding elektronica. De hogescholen die de onderwijsbevoegdheid hadden voor de basisopleiding elektriciteit krijgen de onderwijsbevoegdheid voor de basisopleiding elektronica.

§ 2. De basisopleiding 2C elektromechanica wordt met ingang van academiejaar 1998-1999 ingedeeld in 3 opties.

Alle hogescholen die tijdens het academiejaar 1997-1998 de optie elektriciteit van de basisopleiding 2C elektriciteit of de basisopleiding 2C elektromechanica inrichtten, krijgen met ingang van het academiejaar 1998-1999 de onderwijsbevoegdheid voor de basisopleiding 2C elektromechanica.

§ 3. De studenten die tijdens het academiejaar 1997-1998 geslaagd waren voor minstens één studiejaar van de opleidingen die overeenkomstig §§ 1 en 2 worden omgevormd, hebben het recht hun opleiding te voltooien onder de voorwaarden vermeld in artikel 314, 1° en 2°.>

(Decr.23-06-1998)
 


HOOFDSTUK II. Overgangsbepalingen betreffende het personeel

AFDELING 1. Algemeen


 


Artikel 315. § 1. In afwachting dat de Vlaamse regering de verlofstelsels bepaalt, blijven de op het ogenblik van het van kracht worden van dit decreet geldende wettelijke en reglementaire bepalingen van toepassing. Indien daarvoor een toestemming vereist is, wordt het verlof toegekend door het hogeschoolbestuur. Uiterlijk op 1 september 1996 vervalt de bestaande regeling voor de jaarlijkse vakantie.

§ 2. In afwachting dat de Vlaamse regering de voorwaarden bepaalt waaronder de personeelsleden zich in de stand nonactiviteit kunnen bevinden, blijven de op het ogenblik van het van kracht worden van dit decreet geldende wettelijke en reglementaire bepalingen van toepassing. Indien daarvoor een toestemming vereist is, wordt deze afwezigheid toegestaan door het hogeschoolbestuur.

§ 3. In afwachting dat de Vlaamse regering de voorwaarden bepaalt waaronder de personeelsleden ter beschikking gesteld kunnen worden zoals bepaald in artikel 74 en waaronder zij een wachtgeld kunnen genieten, blijven de op het ogenblik van het van kracht worden van dit decreet geldende wettelijke en reglementaire bepalingen van toepassing. Indien daarvoor een toestemming vereist is, wordt de terbeschikkingstelling toegekend door het hogeschoolbestuur.

§ 4. De personeelsleden die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet geheel of gedeeltelijk afwezig zijn ingevolge een reglementair toegestane terbeschikkingstelling, een reglementair toegestaan verlof of afwezigheid, blijven deze genieten voor de toegestane periode, behalve wanneer aan deze terbeschikkingstelling, dit verlof of deze afwezigheid op 31 december 1995 een salaris of wachtgeld, betaald ten laste van het departement Onderwijs van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, verbonden was. Deze bepaling is niet van toepassing op de personeelsleden, ter beschikking gesteld wegens persoonlijke aangelegenheden, voorafgaand aan het rustpensioen, en op het personeel dat in loopbaanonderbreking is.

§ 5. In afwachting dat de Vlaamse regering de regels inzake ziektecontrole vastlegt, blijven de op het ogenblik van het van kracht worden van dit decreet geldige wettelijke en reglementaire bepalingen inzake controle op de afwezigheid wegens ziekte van toepassing.

Artikel 316. Het personeelslid dat op 1 januari 1994 regelmatig tot de proeftijd toegelaten is in een selectie of bevorderingsambt, overeenkomstig artikel 42 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs, wordt op 31 december 1994 geacht zijn proeftijd al te hebben beëindigd en wordt met zijn toestemming beschouwd als zijnde vastbenoemd in het betrokken ambt.

<Artikel 316bis. Het personeelslid, vast benoemd in het bevorderingsambt van directeur, ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking, dat op 1 januari 1995 gereaffecteerd is in een vacante betrekking van het bevorderingsambt van directeur in het hoger onderwijs buiten de universiteit met volledig leerplan, wordt geacht op 1 januari 1995 een nieuwe vast benoeming te hebben bekomen in het betrokken ambt aan de hogeschool van reaffectatie

Voor de toepassing van artikel 87 van het decreet van 28 april 1993 betreffende het Onderwijs-IV, zoals gewijzigd bij decreet van 15 december 1993, wordt deze benoeming niet beschouwd als een vaste benoeming.>

(Decr. 19-04-1995)
 


AFDELING 2. Onderwijzend personeel


 


Artikel 317. De Vlaamse regering stelt de concordantie vast van de vervangen ambten met de overeenstemmende nieuwe ambtsbenamingen zoals bepaald in artikel 101.

<?>

(Arr. Nr. 80/97, 17-12-1997)

<Artikel 317bis. § 1. Voor de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel belast met artistiekgebonden onderwijsactiviteiten, die op 30 juni 1995 één van de in het derde lid vermelde ambten uitoefenden in een basisopleiding van twee cycli of in de erbij aansluitende lerarenopleiding in de studiegebieden, audiovisuele en beeldende kunst, muziek en dramatische kunst, productontwikkeling en architectuur, opleiding tot interieurarchitect, geldt dat hun ambt wordt geconcordeerd naar het ambt van assistent.

In afwijking van artikel 104 hebben deze personeelsleden tot taak onderwijs te verstrekken en begeleidingsopdrachten te vervullen. Hun takenpakket kan ook projectmatig wetenschappelijk onderzoek, maatschappelijke dienstverlening en organisatorische taken omvatten. Zij mogen de titel van leraar hoger kunstonderwijs dragen.

Het in eerste lid vermelde ambt van assistent vervangt:

a) het wervingsambt van leraar artistieke vakken aan instellingen voor hoger kunstonderwijs of aan de niet-gerangschikte afdeling binnenhuisarchitectuur van het Provinciaal Hoger Architectuurinstituut in Diepenbeek en van het Stedelijk Hoger Architectuurinstituut "De Bijloke" in Gent;

b)  het wervingsambt van docent aan instellingen voor hoger technisch onderwijs van de derde graad;

c)  het wervingsambt van hoofd van studiebureau aan instellingen voor hoger technisch onderwijs van de derde graad;

d)  het selectieambt van gewoon hoogleraar aan instellingen voor hoger technisch onderwijs van de derde graad;

e)  de wervingsambten van lesgever en leraar artistieke vakken aan het Hoger Architectuurinstituut Henry Van de Velde in Antwerpen in de afdelingen binnenhuisarchitectuur en productontwikkeling;

f)  het wervingsambt van leraar algemene vakken aan instellingen voor hoger kunstonderwijs of aan de niet-gerangschikte afdeling binnenhuisarchitectuur van het Provinciaal Hoger Architectuurinstituut in Diepenbeek en van het Stedelijk Hoger Architectuurinstituut 'De Bijloke' in Gent of aan het Hoger Architectuurinstituut Sint Lucas in Gent - afdeling binnenhuisarchitectuur;

g)  het wervingsambt van leraar technische vakken aan instellingen voor hoger kunstonderwijs of aan de niet-gerangschikte afdeling binnenhuisarchitectuur van het Provinciaal Hoger Architectuurinstituut in Diepenbeek en van het Stedelijk Hoger Architectuurinstituut 'De Bijloke' in Gent of aan het Hoger Architectuurinstituut Sint Lucas in Gent, afdeling binnenhuisarchitectuur, of aan de Hogeschool voor Audiovisuele Communicatie RITS in Brussel, afdeling animatie;

h)  het wervingsambt van werkleider aan instellingen voor hoger kunstonderwijs;

i)  het wervingsambt van adjunct-leraar aan instellingen voor hoger kunstonderwijs.

§ 2. In afwijking van § 1 worden deze ambten geconcordeerd naar het ambt van docent, voor zover het betrokken personeelslid, belast met artistiekgebonden onderwijsactiviteiten over een ruime artistieke faam beschikt, zoals omschreven in artikel 2, 28° en 28°ter.

§ 3. Het hogeschoolbestuur erkent de ruime artistieke faam en hanteert hiervoor de volgende criteria, voor zover deze relevant zijn voor de betrokken artistieke discipline :

- publicaties over het werk van betrokkene in vakbladen, tijdschriften of kranten;

- eigen publicaties of gerealiseerde dossiers in verband met de vrije of toegepaste artistieke praktijk van de betrokkene; - regionale, federale of internationale prijzen;

- deelname aan belangrijke manifestaties in binnen- en buitenland;

- realisaties voor binnenlands of buitenlandse instellingen of bedrijven;

- relevante bijdragen aan belangrijke producties;

- tentoonstellingen in vooraanstaande binnenlandse of buitenlandse galerijen of musea.

Bovendien moeten de artistiekgebonden onderwijsactiviteiten aansluiten bij de artistieke of aan de kunsten gerelateerde beroepsactiviteiten waarvoor de artistieke faam wordt aangevraagd.>

(Decr. 14-07-1998)

<Artikel 317ter. De concordantie door het hogeschoolbestuur van de leden van het onderwijzend personeel in een basisopleiding of in de erbij aansluitende lerarenopleiding, behorend tot de studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst, muziek en dramatische kunst, productontwikkeling en architectuur en opleiding tot interieurarchitect, tot docent op 1 januari 1996, in toepassing van artikel 317, wordt bekrachtigd.>

(Decr. 14-07-1998)

Artikel 318. Overgangsbepalingen worden toegekend aan:

11° de personeelsleden die uiterlijk op 31 december 1995 op grond van de op deze datum geldende reglementering, hetzij vastbenoemd of tot de proeftijd toegelaten zijn zoals bedoeld in artikel 42 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs, hetzij vastbenoemd en als dusdanig erkend zijn, daar waar de erkenning bestaat, in een ambt van de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel aan de instellingen die betrokken waren bij de vorming van de hogeschool;

1<de tijdelijke personeelsleden van één van de instellingen die betrokken waren bij de vorming van de hogeschool die op 30 juni 1995 in dienst zijn als titularis van een ambt van de categorie bestuurs- en onderwijzend personeel en als dusdanig door de Vlaamse Gemeenschap bezoldigd worden, op voorwaarde dat ze op 15 januari 1994:>

<a)  in dienst waren in één van de instellingen die betrokken zijn bij de vorming van de hogeschool en sedertdien ononderbroken in dienst zijn gebleven in één van deze instellingen,>
 
 
en b) -  ofwel een dienstanciënniteit telden van zes jaar, verworven in het hoger onderwijs, bij het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek of bij andere door de Vlaamse regering erkende instellingen voor wetenschappelijk onderzoek;

- ofwel een dienstanciënniteit telden van drie jaar, verworven in het pedagogisch hoger onderwijs buiten de universiteit, en bovendien gedurende ten minste drie jaar een ambt met volledige opdracht in de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel uitgeoefend hebben in het secundair onderwijs, en er vastbenoemd geweest zijn;

- ofwel tien jaar nuttige beroepservaring telden. Deze personeelsleden dienen daarenboven <bij de aanvang van het academiejaar 1995-1996> een dienstanciënniteit van drie jaar te hebben verworven in het hoger onderwijs, bij het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek of bij andere door de Vlaamse regering erkende instellingen voor wetenschappelijk onderzoek.

<Deze dienstanciënniteit van 3 jaar komt niet in aanmerking voor de berekening van de duur van de nuttige beroepservaring>;

- ofwel bij hun aanstelling in het hoger onderwijs buiten de universiteit met volledig leerplan toepassing verkregen hebben van artikel 90, § 1 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs.
 
 

Voor de toepassing van voormelde bepaling worden niet als dienstonderbreking beschouwd: de vakantieperiodes, de militaire dienst, de periodes van wederoproeping, de ziekte of bevallingsverloven, de borstvoedingsverloven, de verloven van korte duur met behoud van salaris ter gelegenheid van sommige gebeurtenissen van familiale of sociale aard, alsook de verloven zonder behoud van salaris voor een maximum duur van zes werkdagen per academiejaar, alsmede een periode van ten hoogste dertig kalenderdagen per academiejaar. Voormelde verloven en afwezigheden kunnen eveneens aanvangen op 15 januari 1994 of bij de aanvang van het academiejaar.

<...>

(Decr. 19-04-1995)

(Decr. 08-07-1996)

<Artikel 318bis. § 1. Voor het berekenen van de dienstanciënniteit verworven in het onderwijs, met uitzondering van het academisch onderwijs, zoals bedoeld in artikel 318:

a)komen enkel de diensten gepresteerd als lid van het bestuurs- en onderwijzend personeel in aanmerking;

b)bestaat het aantal dagen gepresteerd als tijdelijk aangesteld personeelslid in een betrekking met volledige dienstprestaties uit al de kalenderdagen gerekend vanaf het begin tot het einde van de ononderbroken activiteitsperiode, met inbegrip van de ontspanningsverloven en de kerst en paasvakantie, als zij in deze periode vallen. Dit aantal wordt vermenigvuldigd met 1,2. De dagen gepresteerd in een andere hoedanigheid dan die van tijdelijk personeelslid in een betrekking met volledige dienstprestaties worden gerekend vanaf het begin tot het einde van een ononderbroken periode van dienstactiviteit, met inbegrip van de zomervakantie;

c)worden de dagen gepresteerd in een betrekking met onvolledige dienstprestaties, die ten minste de helft bedraagt van het aantal uren vereist voor de betrekking met volledige dienstprestaties, op dezelfde grond in aanmerking genomen als de dagen gepresteerd in een betrekking met volledige dienstprestaties. Het aantal dagen gepresteerd in een betrekking die niet de helft bedraagt van het aantal uren, vereist voor een betrekking met volledige dienstprestaties wordt met de helft verminderd

d)mag het aantal dagen gepresteerd in twee of meer gelijktijdig uitgeoefende betrekkingen met volledige of onvolledige dienstprestaties nooit meer bedragen dan het aantal dagen gepresteerd in een betrekking met volledige dienstprestaties, die tijdens dezelfde periode wordt uitgeoefend;

e)vormen dertig dagen een maand; f)worden als diensten beschouwd de diensten door het personeelslid in het gemeenschapsonderwijs of in het gesubsidieerd onderwijs gepresteerd in de stand dienstactiviteit, alsook het verlof gelijkgesteld met dienstactiviteit dat hem werd toegekend. Eveneens als diensten worden beschouwd de perioden tijdens dewelke het personeelslid ter beschikking gesteld werd wegens ontstentenis van betrekking, wegens bijzondere opdracht, wegens ziekte of gebrekkigheid of wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst; g)kan gedurende een schooljaar een dienstactiviteit van maximaal 360 dagen worden verworven.

§ 2. De dienstanciënniteit aan een universiteit, bij het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek of bij andere door de Vlaamse regering erkende instellingen voor wetenschappelijk onderzoek wordt berekend van het begin tot het einde van de ononderbroken activiteitsperiode, met inbegrip van de bezoldigde vakantiedagen, ongeacht het volume van de opdracht. De dienstanciënniteit wordt uitgedrukt in jaren, maanden en dagen, waarbij 30 dagen één maand vormen. Ze kan nooit meer bedragen dan 12 maanden voor een kalenderjaar.

Voor de dienstanciënniteit aan een universiteit komen enkel diensten gepresteerd aan een Belgische universiteit, als lid van het academisch personeel of van het onderwijzend en wetenschappelijk personeel in aanmerking, ongeacht de financieringsbron.

§ 3. In geen geval kan de dienstanciënniteit berekend overeenkomstig de bepalingen van §1 van dit artikel lager zijn dan de nuttige ervaring die het personeelslid in het hoger onderwijs zou hebben verworven in uitvoering van artikel 10, § 7, eerste lid van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs>

(Decre. 19-04-1995)

Artikel 319. § 1. De overgangsbepalingen gelden voor het ambt, het bekwaamheidsbewijs en de salarisschaal.

§ 2. Voor de personeelsleden die fungeren in een ambt in het hoger onderwijs van twee cycli zijn de overgangsmaatregelen beperkt tot het volume van de opdracht waarvan zij op 30 juni 1995 titularis zijn.

Artikel 320. § 1. De overgangsbepalingen gelden voor de in artikel 318 bedoelde personeelsleden voor het ambt waarin zij op 30 juni 1995 benoemd of als titularis aangesteld zijn. Zij krijgen het ambt dat hun vroegere ambt vervangt. Zij worden geacht zich in het nieuwe ambt in dezelfde statutaire toestand te bevinden als op het ogenblik van de omvorming in het ambt dat vervangen wordt.

§ 2. Wanneer een vastbenoemd personeelslid op basis van artikel 318, 2° voor de omvorming van het ambt kiest waarin hij als tijdelijk titularis is aangesteld, behoudt hij het recht op vaste benoeming in het ambt waarvoor hij vastbenoemd werd en dat met toepassing van artikel 317 overeenkomstig geconcordeerd werd <voor zover het personeelslid benoemd is bij dezelfde hogeschool als waar het tijdelijk titularis is.>

<§ 3. Personeelsleden die vast benoemd zijn in een hogeschool, en die tegelijkertijd tijdelijk aangesteld zijn in een andere hogeschool en daar als zodanig van de bepalingen kunnen genieten van artikel 318, 2°, kunnen op 1 september 1995 door de hogeschool waar ze tijdelijk aangesteld zijn als vast benoemd personeelslid worden overgenomen in het ambt waarvoor ze vast benoemd waren of in het ambt waarin ze als tijdelijke aangesteld waren, voor zover ze in het bezit zijn van het daartoe vereiste bekwaamheidsbewijs. Voor de toepassing van artikel 87 van het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs-IV, gewijzigd bij het decreet van 15 december 1993, wordt deze overname niet beschouwd als een nieuwe vaste benoeming.>

(Decr. 19-04-1995)

<§ 4. Vanaf het academiejaar 2002-2003 kan de hogeschool die krachtens artikel 339quater, § 3, benoemde personeelsleden tewerkstelt, deze personeelsleden als benoemd personeelslid overnemen in het ambt waarvoor zij benoemd zijn of in een ambt waarvoor zij over de vereiste bekwaamheidsbewijzen beschikken.

Vanaf het academiejaar 2002-2003 kan de hogeschool die krachtens artikel 339quater, § 3, personeelsleden tewerkstelt die genieten van de bepalingen van artikel 318, 2°, deze personeelsleden overnemen met het genot van de bepalingen van artikel 318, 2°, in het ambt dat zij bekleedden in de hogeschool van herkomst of in een ambt waarvoor zij over de vereiste bekwaamheidsbewijzen beschikken.

Een overname zoals bedoeld in de eerste twee leden van deze paragraaf wordt niet beschouwd als een nieuwe aanstelling of benoeming.>

(Decr. 23-06-1998)

Artikel 321. De personeelsleden van wie de opdracht binnen de hogeschool na de concordantie zoals bedoeld in artikel 317, uit een combinatie van ambten bestaat die strijdig is met artikel 115 van dit decreet, kunnen deze opdracht verder blijven uitoefenen voor zover zij voldoen aan de voorwaarden van artikel 318.

Artikel 322. De personeelsleden, bedoeld in artikel 318, die niet in het bezit zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs voor hun nieuwe ambt toegekend overeenkomstig het in artikel 317 bedoelde besluit, worden beschouwd als zijnde in het bezit van het vereiste diploma om in dit nieuwe ambt te fungeren. De tijdelijke personeelsleden kunnen in dit nieuwe ambt evenwel niet benoemd worden.

Artikel 323. § 1. De personeelsleden, bedoeld in artikel 318, blijven de salarisschaal genieten die hun mocht worden verleend op grond van de geldende wettelijke en reglementaire bepalingen van kracht vóór de inwerkingtreding van dit decreet, tenzij het bekwaamheidsbewijs waarover de personeelsleden beschikken recht geeft op een hogere salarisschaal in het nieuwe ambt. In geen geval mogen deze personeelsleden in hun nieuwe ambt <of in geval van bevordering een lager salaris of salarisschaal krijgen dan die waarop zij in hun vroegere ambt recht hadden>.

§ 2. De personeelsleden, bedoeld in artikel 318 en belast met artistiekgebonden onderwijsactiviteiten in de studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst, en muziek en dramatische kunst, met uitzondering van de basisopleidingen van één cyclus, verkrijgen in hun nieuwe ambt de bijzondere salarisschaal voor de houder van het vereiste bekwaamheidsbewijs, tenzij de salarisschaal die hun mocht worden verleend op grond van de geldende wettelijke en reglementaire bepalingen van kracht vóór de inwerkingtreding van dit decreet, hoger lag. In dat geval behouden zij hun vroegere <salarisschaal>.

(Decr. 19-04-1995)

<Wanneer zij evenwel op hun verzoek en met instemming van het hogeschoolbestuur de toepassing verkrijgen van artikel 142, § 2, verkrijgen zij in het ambt waarnaar zij op grond van artikel 317 werden geconcordeerd, de gangbare salarisschaal van de houder van het vereiste bekwaamheidsbewijs.>

(Decr. 14-07-1998)

§ 3. De personeelsleden, bedoeld in artikel 318, die op 30 juni 1995 belast waren met het ambt van werkleider, behouden de salarisschaal die hun werd toegekend op grond van de wettelijke en reglementaire bepalingen van kracht vóór de inwerkingtreding van dit decreet, voor ten hoogste het volume van hun opdracht als werkleider op 30 juni 1995.

§ 4. In afwijking van de bepalingen van deze afdeling mogen de tijdelijke personeelsleden die op 30 juni 1995 als leraar bijzondere vakken in dienst zijn in het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan in één van de instellingen die betrokken waren bij de vorming van de hogeschool en niet in het bezit zijn van het bekwaamheidsbewijs vereist voor het ambt van lector en niet kunnen genieten van de overgangsmaatregelen, toegekend aan de personeelsleden, bedoeld in artikel 318, 2°, door de hogeschool in dienst worden gehouden in het ambt van lector.

Zij blijven de salarisschaal genieten die hun mocht worden verleend op grond van de wettelijke en reglementaire bepalingen van kracht vóór de inwerkingtreding van dit decreet.

Zij worden beschouwd als zijnde in het bezit van het vereiste diploma voor het fungeren in het ambt van lector. Zij kunnen in dit ambt evenwel niet benoemd worden.

Artikel 324. § 1. De leden van het onderwijzend personeel, <bedoeld in artikel 318,> worden op 1 januari 1996 ingeschaald in de salarisschaal zoals bepaald door de Vlaamse regering, of in de salarisschaal waarop zij in toepassing van artikel 323 recht hebben, en krijgen in die salarisschaal het jaarsalaris dat overeenstemt met hun nuttige anciënniteit op 31 december 1995 overeenkomstig de op die datum geldende bezoldigingsregeling.

<In afwijking van het eerste lid kan het hogeschoolbestuur op 1 januari 1996 het aantal jaren nuttige beroepservaring dat opgenomen is in de geldelijke anciënniteit van de werkleiders, docenten en hoogleraars aanvullen tot tien jaar, voor zover deze nuttige beroepservaring kan worden bewezen.>

(Decr. 19-04-1995)

§ 2. De geldelijke anciënniteit wordt evenwel aangepast indien de aanvangsleeftijd van de nieuwe schaal verschilt van die van de vroegere schaal.

§ 3. De personeelsleden die op 31 december 1995 een schaal genieten bestaande uit een enig bedrag worden ingeschaald met een geldelijke anciënniteit berekend vanaf de leeftijd van 24 jaar overeenkomstig de bezoldigingsregeling van kracht op 31 december 1995.

§ 4. De personeelsleden van wie de anciënniteit op 31 december 1995 beperkt is wegens onvolledige prestaties, worden ingeschaald met een geldelijke anciënniteit berekend volgens de op 31 december 1995 geldende bezoldigingsregeling voor een ambt met volledige prestaties.

Artikel 325. § 1. Het genot van de in de artikelen 320 tot en met 324 bedoelde overgangsmaatregelen gaat verloren wanneer het personeelslid definitief ontslag neemt of krijgt.

§ 2. Het genot van de artikelen 320 tot en met 324 kan evenwel overgedragen worden naar een andere hogeschool indien het personeelslid binnen het jaar nadat het ontslag genomen of gekregen heeft in de hogeschool, aangesteld of benoemd wordt in een andere hogeschool.

Artikel 326. Onverminderd de toepassing van artikel 93 is het hogeschoolbestuur verplicht werkgelegenheid te verschaffen aan <haar personeelsleden bedoeld in artikel 318, 1°,> naar rato van het volume van de opdracht waarvan deze personeelsleden op 30 juni 1995 titularis waren.

Tegen dezelfde voorwaarden <...> is het hogeschoolbestuur eveneens verplicht werkgelegenheid te verschaffen aan haar tijdelijke personeelsleden, zoals bedoeld in artikel 318, 2°, voor zover deze personeelsleden het ambt waarvoor zij overgangsbepalingen genieten, op 30 juni 1995 in hoofdambt uitoefenden.

(Decr. 19-04-1995)

<Artikel 326bis. § 1. De personeelsleden die op 30 juni 1995 in dienst zijn als lesgever aan een conservatorium, behouden tot hun uitdiensttreding hun ambt op persoonlijke titel op voorwaarde dat zij:

a)op 15 januari 1994 in dienst waren als lesgever in een conservatorium en er sedertdien in die hoedanigheid ononderbroken in dienst zijn gebleven; b)op 15 januari 1994 een dienstanciënniteit telden van 6 jaar, verworven in het hoger onderwijs;

c)op 30 juni 1995 belast zijn met een opdracht als lesgever met een volume van ten minste 13/18.

Het hogeschoolbestuur is verplicht hen vanaf het academiejaar 1995-1996 werkgelegenheid te verschaffen naar rato van het volume van hun opdracht op 30 juni 1995.

§ 2. De personeelsleden die op 30 juni 1995 in dienst zijn als lesgever aan een conservatorium en die niet voldoen aan de voorwaarden van § 1, mogen door de hogeschool in dienst worden gehouden als lesgever voor het volume van hun opdracht op 30 juni 1995.

§ 3. De personeelsleden bedoeld in § 1 en § 2 kunnen als lesgever niet benoemd worden. In afwijking van artikel 324, § 3, blijven zij verder bezoldigd tegen het enig bedrag dat hen op grond   van de op 30 juni 1995 geldende reglementering werd toegekend. Inzake cumulatie vallen deze personeelsleden in hun hoedanigheid van lesgever onder toepassing van artikel 150.>

(Decr. 19-04-1995)

Artikel 327. § 1. De personeelsleden, bedoeld in artikel 182, worden geacht zich in de administratieve stand dienstactiviteit te bevinden.

§ 2. Hun bezoldiging houdt op na het verstrijken van de maand waarin het personeelslid de leeftijd van zestig jaar bereikt heeft en dertig dienstjaren telt die in aanmerking komen voor de berekening van het rustpensioen.

<<Deze bepaling geldt niet voor personeelsleden bedoeld in artikel 182, § 1, <4°, 6° en 7°>.

Deze bepaling geldt evenmin voor de personeelsleden bedoeld in artikel 182, § 1, 5° die voor een voltijdse opdracht bezoldigd worden ten laste van de centrale voorafname en minstens dertig geldige anciënniteit opgebouwd hebben op 1 januari 1996.>>

(Decr. 08-07-1996)

(Decr. 15-07-1997)

(Decr. 07-07-1998)

Artikel 328. Voor de toepassing van artikel 92, § 2 wordt de dienstanciënniteit van de tijdelijke personeelsleden die in dienst zijn op 1 september 1995, berekend zoals bepaald in artikel 6 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra of in artikel 4 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs, voor wat betreft de diensten, gepresteerd vóór 1 januari 1996.

Artikel 329. Voor de toepassing van de afdelingen 2, 3 en 5, van Titel III, Hoofdstuk I en <van artikelen 109, 148, § 4, 277 en 286> van dit decreet, worden de personeelsleden bedoeld in artikel 318, 2°, beschouwd als benoemde personeelsleden.

(Decr. 19-04-1995)

Artikel 330. In afwijking van artikel 34° kunnen de personeelsleden waarvan de deeltijdse opdracht op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet minder bedraagt dan 10 procent van een voltijdse opdracht uiterlijk tot het academiejaar 1999-2000 een deeltijdse opdracht van 5 procent blijven uitoefenen.

Evenzo kunnen de personeelsleden bedoeld in artikel 318 waarvan de deeltijdse opdracht op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet meer bedraagt dan 70 procent van een voltijdse opdracht een deeltijdse opdracht van meer dan 70 procent blijven uitoefenen, met dien verstande dat de deeltijdse opdracht uitgedrukt is in een veelvoud van vijf.

Artikel 331. § 1. <De personeelsleden, bedoeld in artikel 182, § 1 worden ambtshalve geconcordeerd.>

§ 2. Deze personeelsleden genieten alle overgangsbepalingen zoals van toepassing op de personeelsleden, vermeld in artikel 318, 1°.

Deze overgangsbepalingen gelden voor het ambt waarvoor de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking werd uitgesproken.

<§ 3. De personeelsleden vermeld in artikel 182, § 1, 5° blijven tot en met 31 december 1995 een verlof of terbeschikkingstelling wegens bijzondere opdracht zoals bedoeld in artikel 90, § 1 van het decreet van 17 juli 1991 betreffende de inspectie en de pedagogische begeleidingsdiensten genieten.

<§ 4. Met uitzondering van de personeelsleden bedoeld in de vorige paragraaf, blijven de personeelsleden die vanaf 1 september 1995 een verlof of terbeschikkingstelling wegens bijzondere opdracht, zoals bedoeld in artikel 90 en 91 van het decreet van 17 juli 1991 betreffende de inspectie en de pedagogische begeleidingsdiensten toegekend hebben gekregen, hiervan genieten tot 31 augustus 1996.>

(Decr. 08-07-1996)

Artikel 332. In afwachting van de door de Vlaamse regering vastgelegde bezoldigingsregeling, zoals bepaald in artikel 135, blijft het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs van kracht met uitzondering van de artikelen 4, 5, 16, § 1, B, 17 en 41 tot en met 49.

<Artikel 332bis. De salarisschalen, toegekend tot op de datum van 31 december 1995 aan de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel van de Hogeschool voor Audiovisuele Communicatie Rits in Brussel, worden bekrachtigd.>

(Decr. 19-04-1995)

<Artikel 332ter. De afwijkingen van de vereiste bekwaamheidsbewijzen die vanaf het academiejaar 1994-1995 werden verleend aan de leraren podologie, worden bekrachtigd en verlengd tot december 1995. De salarisschaal verbonden aan dit ambt is tot december 1995 de salarisschaal 301.>

(Decr. 08-07-1996)

<Artikel 332quater. De personeelsleden van de gerangschikte en niet gerangschikte afdelingen binnenhuisarchitectuur, die toepassing hebben verkregen van artikel 95 van het decreet betreffende het onderwijs-VI krijgen als tewerkstelling toegewezen, het ambt waarin zij op 30 juni 1995 fungeerden.>

(Decr. 08-07-1996)
 


AFDELING 3. Administratief en technisch personeel


 


Artikel 333. <§1.> De op 31 december 1995 in het gemeenschapsonderwijs benoemde leden van het meester, vak en dienstpersoneel behouden tot hun uitdiensttreding op persoonlijke titel hun ambt voor het volume van hun opdracht op 30 juni 1995 en de daaraan verbonden <salarisschaal>, alsmede de geldelijke anciënniteit die zij op 31 december 1995 genoten overeenkomstig de op die datum geldende reglementering. Zij blijven behoren tot de categorie van het meester, vak en dienstpersoneel. Inzake vakantieregeling is het regime van het administratief en technisch personeel op hen van toepassing.

(Decr. 19-04-1995)

<§2. Op hun verzoek kunnen zij evenwel een plaats op de personeelsformatie toegewezen krijgen. Zij worden ingeschaald in één van de salarisschalen van de nieuw toegekende graad.>

(Decr. 08-07-1996)

Artikel 334. § 1. De op 31 december 1995 vastbenoemde, hetzij vastbenoemde en als dusdanig erkende, leden van het opvoedend hulppersoneel behouden tot hun uitdiensttreding op persoonlijke titel hun ambt voor het volume van hun opdracht op 30 juni 1995 en de daaraan verbonden salarisschaal, alsmede de geldelijke anciënniteit die zij op 31 december 1995 genoten overeenkomstig de op die datum geldende reglementering. Ze blijven behoren tot de categorie van het opvoedend hulp personeel. Zij hebben recht op de minimum-vakantieregeling voor het onderwijzend personeel zoals voorzien in artikel 69, § 2.

§ 2. Op hun verzoek kunnen zij evenwel een plaats op de personeelsformatie toegewezen krijgen. <...>

(Decr. 08-07-1996)

§ 3. De benoemde bibliothecarissen kunnen op hun verzoek in de personeelsformatie van het onderwijzend personeel worden opgenomen met behoud van hun statutaire toestand indien zij in het bezit zijn van het daartoe vereiste diploma.

§ 4. <...>

(Decr. 19-04-1995)

Artikel 335. § 1. Bij de eerste toewijzing van de betrekkingen op de personeelsformatie van het administratief en technisch personeel plaatst het hogeschoolbestuur haar personeelsleden die op 31 december 1995 een ambt van het administratief personeel uitoefenen, alsook de personeelsleden die toepassing verkregen hebben van artikel 334, § 2, in een graad die voorkomt in de tabel van de loopbaanstructuur van het administratief en technisch personeel.

Deze personeelsleden dienen op <1 september 1995> een door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd ambt van de categorie administratief of opvoedend hulppersoneel uit te oefenen. Bij voormelde rangschikking gelden geen voorrangsregels. Elke toewijzing moet evenwel gegrond zijn op basis van kwaliteitscriteria.

<In afwijking van artikel 166, § 2 en in afwijking van artikel 119, § 2 kan het hogeschoolbestuur op 1 januari 1996 zonder openbare oproep personeelsleden werven in een betrekking op hetzij de personeelsformatie van het onderwijzend personeel, hetzij op de personeelsformatie van het administratief en technisch personeel, op voorwaarde dat deze personeelsleden op 1 oktober 1995 in dienst zijn als personeelslid van de hogeschool of haar rechtsvoorganger.>

(Decr. 19-04-1995)

§ 2. Indien aan benoemde personeelsleden geen betrekking op de personeelsformatie toegewezen wordt, dient het hogeschoolbestuur hen in overtal op te nemen voor het volume van hun opdracht op 30 juni 1995. Deze personeelsleden behouden hun oude ambt op persoonlijke titel en de eraan verbonden salarisschaal tot op het ogenblik van uitdiensttreding. In elk geval komen hun salariskosten ten laste van het hogeschoolbestuur. Het benoemde personeelslid dat in overtal buiten de personeelsformatie wordt opgenomen, bevindt zich in de administratieve stand dienstactiviteit.

<Artikel 335bis. De personeelsleden bedoeld in artikelen 333, 334, § 1 en 335, § 2, vallen inzake cumulatie onder de toepassing van de artikelen 170 en 171.>

(Decr. 19-04-1995)

Artikel 336. § 1. Voor de leden van het administratief personeel aan wie een betrekking op de personeelsformatie wordt toegewezen, bepaalt de Vlaamse regering de concordantie van de vervangen ambten met de overeenstemmende nieuwe graden zoals bepaald in de tabel van de loopbaanstructuur, bedoeld in artikel 152.

§ 2. De personeelsleden, bedoeld in artikel 334, § 2, worden in een graad die voorkomt in de tabel van de loopbaanstructuur geplaatst, rekening houdend met het bezit van het vereiste diploma.

§ 3. Indien aan een benoemd personeelslid een betrekking op de personeelsformatie wordt toegewezen, behoudt het zijn benoeming in zijn vorige ambt totdat het in zijn nieuwe ambt opnieuw in vast verband benoemd is.

Artikel 337. § l. De leden van het administratief personeel aan wie een betrekking op de personeelsformatie werd toegewezen, worden op 1 januari 1996 ingeschaald in de salarisschaal zoals bepaald door de Vlaamse regering.

§ 2. <De personeelsleden die toepassing verkregen hebben van artikel 334, § 2, worden ingeschaald in een van de salarisschalen van de nieuw toegekende graad.>

(Decr. 19-04-1995)

§ 3. De personeelsleden verkrijgen in de overeenkomstig § 1 of § 2 vastgestelde salarisschaal het jaarsalaris dat overeenstemt met hun nuttige anciënniteit op 31 december 1995 overeenkomstig de op die datum geldende bezoldigingsregeling. <...>

<De geldelijke anciënniteit wordt evenwel aangepast indien de aanvangsleeftijd van de nieuwe schaal verschilt van die van de vroegere schaal, met uitzondering voor de met toepassing van artikel 336 geconcordeerde personeelsleden die hierdoor salarisverlies zouden lijden.>

(Decr. 08-07-1996)

(Decr. 15-07-1997)

§ 4. De schaalanciënniteit in de nieuwe weddeschaal met het oog op inschaling in een hogere weddeschaal van dezelfde graad is gelijk aan nul.

<§ 5. In afwijking van § 4 wordt de schaalanciënniteit van de personeelsleden bedoeld in artikel 336, § 1, als volgt vastgesteld:

- voor de personeelsleden die op 31 december 1995 vast benoemd zijn in een wervingsambt in de categorie administratief personeel, is de schaalanciënniteit gelijk aan de dienstanciënniteit verworven op 31 december 1995 in de categorie administratief personeel;

- voor de personeelleden die op 31 december 1995 tijdelijk aangesteld zijn in een wervingsambt in de categorie administratief personeel, is de schaalanciënniteit gelijk aan één derde van de dienstanciënniteit verworven op 31 december 1995 in de categorie administratief personeel.>

(Decr. 19-04-1995)

Artikel 338. Totdat artikel 155 van dit decreet uitgevoerd is, blijven de op het ogenblik van het van kracht worden van dit decreet geldende wettelijke en reglementaire bepalingen van toepassing.
 


AFDELING 4. Andere overgangsbepalingen


 


Artikel 339. <§ 1. De personeelsleden, ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking, die op 30 juni 1995 niet waren gereaffecteerd en wedertewerkgesteld in de instelling waarbij zij benoemd zijn, en die niet behoren tot de personeelsleden bedoeld in artikel 182, §1, worden op basis van de volgende criteria tewerkgesteld:

11° personeelsleden die gereaffecteerd of wedertewerkgesteld zijn buiten het hoger onderwijs met volledig leerplan, blijven deze reaffectatie of wedertewerkstelling behouden tot deze reaffectatie of wedertewerkstelling eindigt overeenkomstig de bepalingen van artikel 41 van het besluit van de Vlaamse regering van 29 april 1992 betreffende de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie, de wedertewerkstelling en de toekenning van een wachtgeld of wachtgeldtoelage. Als deze reaffectatie of wedertewerkstelling eindigt, is 3° op hen van toepassing;

12° personeelsleden die gereaffecteerd of wedertewerkgesteld zijn in een andere hogeschool, worden tewerkgesteld in de hogeschool waar zij benoemd zijn;

13° personeelsleden die voor een gehele of gedeeltelijke opdracht ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking en die hiervoor niet zijn gereaffecteerd of wedertewerkgesteld worden tewerkgesteld in de hogeschool waar zij benoemd zijn.
 
 

§ 2. De personeelsleden bedoeld in artikel 182 worden op basis van de volgende criteria tewerkgesteld: 11° personeelsleden die gereaffecteerd of wedertewerkgesteld zijn buiten het hoger onderwijs met volledig leerplan, blijven deze reaffectatie of wedertewerkstelling behouden tot deze reaffectatie of wedertewerkstelling eindigt overeenkomstig de bepalingen van artikel 41 van het besluit van de Vlaamse regering van 29 april 1992 betreffende de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie, de wedertewerkstelling en de toekenning van een wachtgeld of wachtgeldtoelage. Indien deze reaffectatie of wedertewerkstelling eindigt, is 3° of 4° op hen van toepassing;

12° personeelsleden die gereaffecteerd of wedertewerkgesteld zijn in een andere hogeschool, blijven daar tewerkgesteld;

13° personeelsleden die voor een gehele of gedeeltelijke opdracht ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking en die hiervoor niet zijn gereaffecteerd of wedertewerkgesteld, worden tewerkgesteld in de hogeschool waar zij benoemd zijn;

14° de overige personeelsleden worden tewerkgesteld hetzij in een hogeschool naar keuze, hetzij in de dichtst bijzijnde hogeschool, rekening houdend met privaatrechtelijk of publiekrechtelijk statuut van het personeelslid en de hogeschool.
 
 

In afwijking van de criteria bedoeld in het eerste lid, kan de Vlaamse regering de personeelsleden bedoeld in 2°, 3° en 4° van het eerste lid, op hun verzoek andere mogelijkheden inzake tewerkstelling aanbieden.

De personeelsleden die tewerkgesteld worden in een hogeschool waar zij op 31 augustus 1995 niet benoemd waren, worden geacht personeelslid te zijn van de hogeschool waar zij tewerkgesteld zijn.>

(Decr. 19-04-1995)

<Artikel 339bis. De personeelsleden, ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking, andere dan deze bedoeld in artikel 182, die op 30 juni 1995 niet waren gereaffecteerd en wedertewerkgesteld in de instelling waarbij zij benoemd zijn, kunnen op 1 september 1995 worden overgenomen als vast benoemd personeelslid door de hogeschool waar zij op 30 juni 1995 zijn gereaffecteerd of wedertewerkgesteld. Deze overname gebeurt in het ambt dat zij bij wijze van reaffectatie of wedertewerkstelling uitoefenen of in het ambt waarvoor zij reeds benoemd zijn en voor het volume van hun reaffectatie of wedertewerkstelling.

Voor de toepassing van artikel 87 van het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs-IV, gewijzigd bij het decreet van 15 december 1993, wordt deze overname niet beschouwd als een nieuwe vaste benoeming.>

(Decr. 19-04-1995)

<Artikel 339ter. § 1. De hogescholen die de opleiding kinesitherapie aanbieden, bepalen welke van hun eigen personeelsleden zoals bedoeld in artikel 195ter, § 1, een tewerkstelling krijgen in de opleiding kinesitherapie en leggen hiervoor de criteria vast na onderhandelingen in het hogeschoolonderhandelingscomité.

In toepassing van het eerste lid kan maximum 25 procent van de begrote bezetting van de opleiding kinesitherapie, uitgedrukt in voltijdse eenheden, ingenomen worden door personeelsleden die beschikken over het diploma van gegradueerde in de kinesitherapie. Deze personeelsleden worden belast met taken van praktijkgericht onderwijs.

§ 2. De hogescholen bepalen welke van hun eigen personeelsleden zoals bedoeld in artikel 195ter, § 1, een tewerkstelling krijgen in de optie kinesitherapie in afbouw en leggen hiervoor de criteria vast na onderhandelingen in het hogeschoolonderhandelingscomité.

§ 3. De personeelsleden bedoeld in § 1, die bij het begin van het academiejaar 1997-1998 fungeerden in het ambt van praktijklector, behouden, in afwijking van artikel 101, dit ambt op persoonlijke titel.

§ 4. De personeelsleden bedoeld in § 1, die bij het begin van het academiejaar 1997-1998 fungeerden in het ambt van lector en beschikken over het diploma van gegradueerde, behouden, in afwijking van artikel 101, dit ambt op persoonlijke titel.

§ 5. De personeelsleden bedoeld in § 1, die bij het begin van het academiejaar 1997-1998 fungeerden in het ambt van lector en beschikken over het vereiste bekwaamheidsbewijs, worden assistent. Deze personeelsleden komen niet in aanmerking bij de berekening van de percentages bedoeld in artikel 122.>

(Decr. 23-06-1998)

<Artikel 339quater. § 1. De personeelsleden bedoeld in artikel 195ter, § 1, vallen niet onder de toepassing van artikel 326. Voor de personeelsleden die worden tewerkgesteld krachtens artikel 339ter of die overgenomen worden krachtens artikel 320, § 4, is artikel 326 wel van toepassing voor het volume van de opdracht waarvoor zij respectievelijk worden tewerkgesteld of overgenomen.

§ 2. Na het verstrijken van de maand waarin een personeelslid bedoeld in artikel 195ter, § 1, de leeftijd van zestig jaar heeft bereikt en dertig dienstjaren telt die in aanmerking komen voor de berekening van het rustpensioen, stopt voor dit personeelslid de financiering overeenkomstig artikel 195ter, §§ 3 en 4.

§ 3. De in § 1 bedoelde personeelsleden kunnen worden tewerkgesteld hetzij in de eigen hogeschool, hetzij in een hogeschool naar keuze. De hogeschool die deze personeelsleden tewerkstelt, dient 70 procent van het bruto aanvangssalaris van de salarisschaal van het personeelslid terug te betalen aan de Vlaamse Gemeenschap.

Onverminderd artikel 195ter, § 1, worden deze personeelsleden geacht aangesteld te zijn in de hogeschool waar zij worden tewerkgesteld. Dit lid is niet meer van toepassing zodra de hogeschool gebruik maakt van artikel 320, § 4.

§ 4. De in § 1 bedoelde personeelsleden kunnen op hun verzoek ook een tewerkstelling verkrijgen buiten het hogescholenonderwijs. De Vlaamse regering bepaalt de voorwaarden en de modaliteiten. Een instelling die deze personeelsleden tewerkstelt, dient 70 procent van het bruto aanvangssalaris van de salarisschaal van het personeelslid terug te betalen aan de Vlaamse Gemeenschap.

§ 5. Een periode van studie aan het hoger onderwijs wordt ook beschouwd als een tewerkstelling in de zin van dit artikel op voorwaarde dat het personeelslid regelmatig ingeschreven is in een hogeschool of universiteit in de Vlaamse Gemeenschap. Een academiejaar waarin het personeelslid niet slaagt, wordt voor de toepassing van artikel 339quater, § 3, niet beschouwd als een periode van tewerkstelling.

Deze paragraaf is slechts van toepassing voor studies die leiden tot het behalen van één bijkomend diploma.

§ 6. De personeelsleden tewerkgesteld krachtens dit artikel worden geacht zich in de administratieve stand dienstactiviteit te bevinden.>

(Decr. 23-06-1998)

<Artikel 339quinquies. § 1. De Vlaamse regering zal aan de personeelsleden bedoeld in artikel 195ter, § 1, die geen tewerkstelling hebben krachtens artikel 339ter of artikel 339quater, een tewerkstelling voorstellen. De Vlaamse regering bepaalt de modaliteiten waaronder dit gebeurt. Tijdens de periode van deze tewerkstelling bevindt het personeelslid zich in de stand dienstactiviteit.

§ 2. Het salaris van de personeelsleden bedoeld in § 1, die geen tewerkstelling bekomen die minstens 50 procent bedraagt van de opdracht waarvoor zij vallen onder de toepassing van artikel 195ter, § 1, wordt afgebouwd overeenkomstig het volgende schema:

- gedurende de eerste twee jaren ontvangen zij het salaris waarop zij recht hadden op de laatste dag van hun tewerkstelling in de optie kinesitherapie of de opleiding kinesitherapie of conform artikel 339quater; - vanaf het derde jaar wordt dit salaris elk jaar met 20 procent verminderd.
 
 
Het salaris van deze personeelsleden mag nooit minder bedragen dan zoveel maal 1/30 van het salaris als het personeelslid dienstjaren telt, met een maximum van 30/30.

§ 3. De personeelsleden bedoeld in § 1, die op 1 januari 1998 een andere bezoldigde activiteit uitoefenden met toestemming van de hogeschool, mogen deze activiteit blijven uitoefenen voor hetzelfde volume als op 1 januari 1998.

Alle personeelsleden melden jaarlijks de aard, de duur en het brutobelastbaar inkomen van hun bezoldigde activiteiten aan een commissie die speciaal met dit doel wordt opgericht. Indien de bezoldigde activiteit waarvan sprake in de eerste alinea wijzigt, kan deze commissie, volgens de regels bepaald door de Vlaamse regering, de uitbetaling van de personeelsleden geheel of gedeeltelijk schorsen.

De Vlaamse regering bepaalt de samenstelling en de werking van deze commissie.>

(Decr. 23-06-1998)

Artikel 340. § 1. De benoemde personeelsleden, leden van het bestuurspersoneel en het opvoedend hulppersoneel van de onderwijsinstellingen die thans én hoger onderwijs met volledig leerplan <en secundair onderwijs of aanvullend secundair beroepsonderwijs> organiseren, kiezen op het ogenblik van de afsplitsing ingevolge artikel 305 tussen een betrekking in het hoger onderwijs en een betrekking in het <secundair onderwijs of aanvullend secundair beroepsonderwijs> in een ambt van dezelfde categorie. Indien zij kiezen voor een betrekking in het secundair onderwijs of aanvullend secundair beroepsonderwijs, worden zij geacht benoemd te zijn in het secundair onderwijs of aanvullend secundair beroepsonderwijs. Zij behouden de salarisschaal die zij genoten op het ogenblik van de afsplitsing.

§ 2. Paragraaf 1 is eveneens van toepassing op de personeelsleden, verbonden aan een onderwijsinstelling voor hoger onderwijs met volledig leerplan die op 1 september 1995 is opgeheven, voor zover deze onderwijsinstelling op het ogenblik van de opheffing eveneens <secundair onderwijs of aanvullend secundair beroepsonderwijs> organiseerde.

§ 3. De benoemde leden van het <opvoedend hulppersoneel en van het administratief personeel>, verbonden aan een hogeschool, kunnen te allen tijde overgaan naar het secundair onderwijs of aanvullend secundair beroepsonderwijs, bij wijze van mutatie zoals bedoeld in het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs of in het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra.

Deze mutaties zijn in afwijking van de in het eerste lid vermelde decreten, ook mogelijk voor leden van het opvoedend hulppersoneel die benoemd zijn in een selectie of bevorderingsambt. Zij behouden de salarisschaal die zij genoten in het hoger onderwijs met volledig leerplan, indien deze salarisschaal hoger is dan deze in het <secundair onderwijs of aanvullend secundair beroepsonderwijs>.

Deze mogelijkheid tot mutatie vervalt op het ogenblik dat het personeelslid kiest voor een benoeming in een ambt van het administratief en technisch personeel van de hogeschool.

<§ 4. De benoemde leden van het administratief personeel en de benoemde werkmeesters of werkplaatsleiders van de onderwijsinstellingen die thans en hoger onderwijs met volledig leerplan en secundair onderwijs of aanvullend secundair beroepsonderwijs organiseren, worden op 1 september 1995 overgenomen, met behoud van hun statutaire toestand, door de instelling voor secundair onderwijs of voor aanvullend secundair beroepsonderwijs. De personeelsleden aan wie op basis van de omkadering van de instelling voor secundair onderwijs of voor aanvullend secundair beroepsonderwijs geen betrekking kan worden toegewezen op 1 september 1995, worden met ingang van die datum geacht benoemd te zijn in de hogeschool. Voor het invullen van de omkadering in de instelling voor secundair onderwijs of voor aanvullend secundair beroepsonderwijs, heeft het personeelslid met de grootste dienstanciënniteit in voorkomend geval voorrang om te kiezen hetzij voor de instelling voor secundair of aanvullend secundair beroepsonderwijs, hetzij voor de hogeschool.>

(Decr. 19-04-1995)

<Artikel 340bis. Met ingang van 1 september 1995 kunnen geen nieuwe terbeschikkingstellingen wegens ontstentenis van betrekking met toepassing van hoofdstuk II van het decreet van 9 april 1992 betreffende het onderwijs III worden uitgesproken.

De personeelsleden die op 31 augustus 1995 ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking, worden met ingang van 1 september 1995 tot en met 31 december 1995 toegewezen aan een onderwijsinstelling, overeenkomstig de regels bepaald in artikel 339. De hogeschool belast deze personeelsleden met pedagogische taken of stelt ze tewerk binnen de perken van haar omkadering. De personeelsleden belast met pedagogische laken ontvangen een wachtgeld of wachtgeldtoelage berekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 29 van het besluit van de Vlaamse regering van 29 april 1992 betreffende de terbeschikkingslelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie, de wedertewerkstelling en de toekenning van een wachtgeld of wachtgeldtoelage.

Het besluit van de Vlaamse regering van 29 april 1992 betreffende de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie, de wedertewerkstelling en de toekenning van een wachtgeld of wachtgeldtoelage houdt op met ingang van 1 september 1995 van toepassing te zijn op het hoger onderwijs met volledig leerplan, behoudens de artikelen 29 en 41.>

(Decreet 19-04-1995)
 


<HOOFDSTUK IIbis. - Projecten voor het Hoger Kunstonderwijs


 


Artikel 340ter. § 1. De Vlaamse regering draagt jaarlijks bij in de financiering van instituten en van uitzonderlijke projecten in het kader van het hoger kunstonderwijs.

Het totale bedrag van deze bijdragen wordt vastgesteld op 71,1 miljoen frank voor het begrotingsjaar 1998. Dit bedrag wordt jaarlijks op de volgende wijze aangepast:

0,8 x (Ln/L97) + 0,2 x (Cn/C97);

waarbij :

-  Ln/L97 gelijk is aan de verhouding tussen de geraamde index van de eenheidsloonkosten op het einde van het betrokken begrotingsjaar en de index van de eenheidsloonkosten op het einde van het begroting jaar 1997;

- Cn/C97 gelijk is aan de verhouding tussen de geraamde index van de consumptieprijzen op het einde van het betrokken begrotingsjaar en de index van de consumptieprijzen op het einde van het begrotingsjaar 1997.

§ 2. De Vlaamse regering kan de in § 1 vermelde kredieten aanwenden voor projecten of instituten die kaderen binnen de hierna vermelde doelstellingen :

- de posthogeschoolvorming voor de departementen kunst van alle hogescholen;

- de coördinatie van allerhande onderzoeksinitiatieven voor de kunst;

- de coördinatie van de internationalisering van de departementen kunst van de hogescholen;

- het fungeren als een overlegplatform m.b.t. langlopende projecten op het vlak van hoger kunstonderwijs.

Artikel 340quater. Om in aanmerking te komen voor subsidiëring moet voor elk project of instituut bij de aanvraag een concrete omschrijving van de doelstellingen en een meerjarenplanning ingediend worden bij de in artikel 340quinquies bedoelde commissie. Daarenboven wordt elk jaar vóór 31 mei aan deze commissie een jaarverslag ingediend. Het jaarverslag bevat ten minste een overzicht omtrent de doelmatige aanwending van de overheidsbijdrage waaruit blijkt in hoeverre de werkzaamheden waarvoor zij is verleend, behoorlijk zijn uitgevoerd.

Artikel 340quinquies. Een interdisciplinaire commissie, samengesteld uit vertegenwoordigers van de overheid, de academische wereld en de voorzitters van de commissies die deel uitmaken van de Raad voor Kunsten, adviseren de Vlaamse regering omtrent de financiering op basis van de ingediende concrete omschrijving van de doelstellingen en de meerjarenplanning.

De commissie evalueert het jaarverslag en brengt daaromtrent advies uit aan de Vlaamse regering. De Vlaamse regering stelt de leden van de commissie aan en bepaalt de werking van de commissie.

Artikel 340sexies. § 1. Voor de organisatie van de posthogeschoolvorming kunnen instituten worden opgericht die de posthogeschoolvorming bekrachtigen met de titel van «Laureaat van het Hoger Instituut voor Kunst». Deze laureaatsvorming heeft tot doel aan afgestudeerden uit de betrokken sectoren en aan jonge kunstenaars de mogelijkheid te bieden hun artistiek talent verder te ontplooien. Om voor subsidiëring in aanmerking te komen, moeten de hogere instituten voor kunst, onverminderd de bepalingen van artikel 340quater voldoen aan volgende voorwaarden:

1°  zij worden beheerd door een vereniging zonder winstgevend doel, hierna v.z.w. genoemd;

2°  zij onderwerpen zich aan de controle van de commissarissen van de Vlaamse regering bij de hogescholen op de wijze zoals bepaald in titel IV, hoofdstuk V van dit decreet;

3°  zij dienen een begroting in, voeren een volledige boekhouding, leggen een jaarrekening voor op de wijze zoals bepaald in Titel IV, hoofdstuk IV van dit decreet.
 
 

§ 2. De v.z.w.'s kunnen akkoorden afsluiten met hogescholen, met universiteiten en met andere openbare en privé-instellingen. De overeenkomst vermeldt ten minste de voorwaarden van samenwerking en de financiële vergoeding die in voorkomend geval voor de dienstverlening zal worden betaald.

De v.z.w.'s kunnen alleen personeel bij arbeidsovereenkomst aanwerven. Bij overeenkomst gesloten tussen een v.z.w. en een hogeschool kan een personeelslid van een hogeschool met zijn instemming belast worden met een opdracht. Het personeelslid blijft juridisch en administratief behoren tot zijn hogeschool en bevindt zich gedurende deze opdracht in de administratieve stand «dienstactiviteit». De overeenkomst bepaalt de termijn van de opdracht en de financiële vergoeding die door de v.z.w. aan de hogeschool waartoe het personeel behoort, wordt betaald.>

(Decr. 14-07-1998)
 


HOOFDSTUK III. Overgangsbepalingen betreffende de financiering en het beheer

AFDELING 1. Overgangsbepalingen betreffende de werkingsuitkeringen


 


Artikel 341. In artikel 2, § 1, eerste lid, van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II, worden tussen de woorden "het gesubsidieerd onderwijs" en "worden", de woorden "met uitzondering van het hoger onderwijs met volledig leerplan" ingevoegd. In artikel 2, § 1, tweede lid van hetzelfde decreet, wordt de zin "Voor het hoger onderwijs wordt onder regelmatige leerlingen begrepen, de studenten die in aanmerking komen voor de financiering, zoals gedefinieerd in uitvoering van artikel 9bis van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs" opgeheven.

<Artikel 341bis De financierbaarheid van de studenten en opleidingen op 1 februari 1991, 1992, 1993, 1994 en 1995 wordt bepaald overeenkomstig de op deze data van toepassing zijnde reglementering.>

(Decr. 19-04-1994)
 


AFDELING 2. Overgangsbepalingen betreffende de investeringen

ONDERAFDELING 1. Vlaamse autonome hogescholen


 


Artikel 342. Bij de oprichting van een Vlaamse autonome hogeschool waarbij gesubsidieerde hogescholen betrokken zijn, kunnen de gebouwen waarin voorheen hoger onderwijs werd verstrekt van het gesubsidieerd onderwijs geheel of gedeeltelijk naar de nieuwe Vlaamse autonome hogeschool worden overgedragen. Dit kan gebeuren, al dan niet in volle eigendom, door gebruik te maken van één van de bestaande rechtsfiguren van het burgerlijk recht.

Indien voor het bedoelde gebouw of voor het gedeelte ervan de DIGO een subsidie heeft verleend, treedt de nieuwe Vlaamse autonome hogeschool ten aanzien van de DIGO in de rechten en verplichtingen van de vroegere inrichtende overheid, op voorwaarde dat deze Vlaamse autonome hogeschool eigenaar wordt van het gebouw of het zakelijk recht overneemt van de vroegere inrichtende macht of het zakelijk recht verwerft op het gebouw met een duur gelijk aan de resterende termijn van het zakelijk recht dat de vroegere inrichtende overheid bezit.

Indien één van de hiervoor bedoelde voorwaarden niet wordt vervuld en er hoger onderwijs wordt verstrekt in dit gebouw, blijft de vroegere inrichtende overheid verantwoordelijk ten opzichte van de DIGO. In dit geval dient artikel 19, § 2 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving niet te worden toegepast.
 


ONDERAFDELING 2. Gesubsidieerd onderwijs


 


Artikel 343. Bij fusies of overnamen in het gesubsidieerd onderwijs zonder dat hierbij wordt overgegaan tot de oprichting van een Vlaamse autonome hogeschool, kunnen de gebouwen waarin het hoger onderwijs werd verstrekt geheel of gedeeltelijk worden overgedragen. Dit kan gebeuren al dan niet in volle eigendom, door gebruik te maken van één van de bestaande rechtsfiguren van het burgerlijk recht.

Indien voor het bedoelde gebouw of voor het gedeelte ervan de DIGO een subsidie heeft verleend, treedt de nieuwe gesubsidieerde hogeschool ten aanzien van de DIGO in de rechten en verplichtingen van de vroegere inrichtende overheid, op voorwaarde dat deze gesubsidieerde hogeschool eigenaar wordt van het gebouw of het zakelijk recht overneemt van de vroegere inrichtende overheid of een zakelijk recht verwerft op het gebouw met een duur gelijk aan de resterende termijn van het zakelijk recht dat de vroegere inrichtende overheid bezit.

Indien één van de hiervoor bedoelde voorwaarden niet wordt vervuld en er hoger onderwijs wordt verstrekt in dit gebouw, blijft de vroegere inrichtende overheid verantwoordelijk ten opzichte van de DIGO. In dit geval dient artikel 19, § 2 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving niet toegepast te worden.
 


ONDERAFDELING 3. Andere overgangsbepalingen


 


Artikel 344. Indien ten gevolge van de herstructurering van inrichtende overheden en instellingen van het gesubsidieerd hoger onderwijs gebouwen, waarvoor de DIGO een tegemoetkoming heeft verleend, niet langer gebruikt worden voor het hoger onderwijs, kan de verantwoordelijke inrichtende overheid deze gebouwen gebruiken voor haar eigen niet-hoger onderwijs ofwel overdragen aan of ter beschikking stellen van inrichtende overheden die onderwijs van een ander niveau organiseren.

Als hierbij de eigendom of het zakelijk recht dat noodzakelijk was om in aanmerking te komen voor een subsidie van de DIGO overgaat naar de verkrijgende inrichtende overheid of deze een zakelijk recht verwerft op het gebouw met een duur gelijk aan de resterende termijn van het zakelijk recht dat de vroegere inrichtende overheid bezit, treedt deze laatste in de rechten en verplichtingen ten opzichte van de DIGO. In dit geval dient artikel 19, § 2 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving niet toegepast te worden.

Als de eigendom of het hiervoor vermelde zakelijk recht niet wordt overgedragen of gevestigd en het gebouw verder voor onderwijsdoeleinden wordt gebruikt, dient het hiervoor vermelde artikel 19, § 2 evenmin te worden toegepast. De oorspronkelijke inrichtende macht blijft wel verantwoordelijk ten opzichte van de DIGO voor de naleving van de verplichtingen die werden aangegaan bij de toekenning van de subsidie.

Artikel 345. De uitvoering van de verbintenissen die door DIGO voor <1 september 1995> werden aangegaan voor onroerende investeringen van gesubsidieerde hogescholen die toetreden tot een Vlaamse autonome hogeschool, blijft ten laste van de dotatie van de DIGO.

Alle na 1 september 1995 aangegane verbintenissen die een verhoging betekenen van de in het vorig lid bedoelde verbintenissen komen ten laste van de middelen toegekend aan de IVAH.

(Decr. 19-04-1995)

Artikel 346. In afwachting dat het besluit van de Vlaamse regering zoals bedoeld in artikel 199 wordt uitgevaardigd, blijft het besluit van de Vlaamse regering van 27 februari 1992 houdende vaststelling van de regels die de behoefte aan nieuwbouw of uitbreiding bepalen en van de fysische en financiële normen voor de schoolgebouwen, internaten en psycho-medisch-sociale centra, van toepassing op het hoger onderwijs.

<Artikel 346bis. <§ 1> Wat betreft het begrotingsjaar 1995 worden de bedragen voor de investeringen vermeld in het artikel 18, § 1, van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II verminderd met:

- het gemeenschapsonderwijs: 25,3 miljoen frank;

- het gesubsidieerd officieel onderwijs: 5,9 miljoen frank;

- het gesubsidieerd vrij onderwijs: 0,7 miljoen frank.>

(Decr. 19-04-1995)

<§ 2. In afwijking van artikel 197 kunnen de investeringsmiddelen van de IVAH tot en met het begrotingsjaar 1998 ook worden aangewend voor de huur van gebouwen waarin ononderbroken sedert 1994 hoger onderwijs wordt verstrekt>

(Decr. 08-07-1996)
 


TITEL VIII. OPHEFFINGS- EN SLOTBEPALINGEN

HOOFDSTUK I. Opheffingsbepalingen


 


Artikel 347. De volgende besluiten, zoals tot op heden gewijzigd, worden opgeheven:

11° het koninklijk besluit van 17 september 1934 tot vaststelling van de voorwaarden voor het toekennen van het diploma van licentiaat in de handelswetenschappen;

12° het koninklijk besluit van 18 september 1934 tot vaststelling van de voorwaarden voor het toekennen van het diploma van handelsingenieur;

13° het ministerieel besluit van 9 juni 1936 handelshogescholen formulier van het getuigschrift der tweede proef van de kandidatuur in de handelswetenschappen;

14° het ministerieel besluit van 16 juli 1937 formulier van het getuigschrift der eerste proef van de onderscheiden licentiaten in de handelswetenschappen en der eerste proef van de graad van handelsingenieur;

15° het ministerieel besluit van 28 juni 1938 handelshogescholen formulier van het getuigschrift van de tweede proef van de onderscheiden licentiaten in de handelswetenschappen en van de tweede proef van de graad van handelsingenieur;

16° het ministerieel besluit van 3 augustus 1938 handelshogescholen formulier van het getuigschrift van kandidaat in de handelswetenschappen (enige proef) en van het diploma der verschillende licentiaatsexamens in de handelswetenschappen (enige proef) of van handelsingenieur (enige proef);

17° het koninklijk besluit van 29 juni 1970 tot vaststelling van de voorwaarden voor het behalen van de diploma's van kandidaat en licentiaat in de bestuurswetenschappen aan het Hoger Instituut voor Bestuurs- en Handelswetenschappen te Elsene, het Hoger Instituut voor Bestuurswetenschappen te Antwerpen, en het "lnstitut d'Enseignement supérieur Lucien Cooremans" te Brussel.
 
 

Artikel 348. De volgende besluiten, zoals tot op heden gewijzigd, worden opgeheven: 11° het koninklijk besluit van 15 april 1965 tot regeling van de toekenning van de diploma's van kandidaat-vertaler, licentiaatvertaler en licentiaattolk in het hoger technisch onderwijs van de derde graad;

12° het koninklijk besluit van 30 juni 1967 tot oprichting van een ambt van adjunct-directeur in het hoger technisch onderwijs van de derde graad voor vertalers en tolken.
 
 

Artikel 349. De volgende besluiten, zoals tot op heden gewijzigd, worden opgeheven: 11° het koninklijk besluit van 15 april 1965 tot regeling, in de derde graad van het hoger technisch onderwijs, van de studiën ter verkrijging van het diploma voor cultuurspreidingstechnieken;

12° het koninklijk besluit van 16 april 1965 houdende organiek kader van het Hoger Rijkstechnisch Instituut voor Toneel en Cultuurspreiding.
 
 

Artikel 350. De volgende wetten en besluiten, zoals tot op heden gewijzigd, worden opgeheven: 11° het besluit van de Regent van 18 november 1949 houdende organisatie van het onderwijs in de bouwkunde; 12° de wet van 18 februari 1977 houdende organisatie van het architectuuronderwijs <...>; 13° het koninklijk besluit van 29 december 1977 tot vaststelling van de hogere architectuurinstituten georganiseerd of gesubsidieerd door het Rijk, van hun afdelingen en hun vestigingsplaatsen. (Decr. 19-04-1995)

Artikel 351. De volgende wetten en besluiten, zoals tot op heden gewijzigd, worden opgeheven:

11° de wet van 18 februari 1977 betreffende de inrichting van het hoger onderwijs en inzonderheid  van het technisch hoger en het agrarisch hoger onderwijs van het lange type <...>; (Decr. 19-04-1995) 12° het koninklijk besluit van 23 februari 1977 houdende uitvoering van artikel 4, § 4, van de wet van 18 februari 1977 betreffende de inrichting van het hoger onderwijs en inzonderheid van het technisch hoger en agrarisch hoger onderwijs van het lange type;

13° het koninklijk besluit van 15 april 1977 houdende instelling van een Assimilatiecommissie en een Commissie van beroep ter gelijkstelling van bepaalde graden en diploma's, uitgereikt door inrichtingen voor hoger onderwijs, met de graad en het diploma van industrieel ingenieur, en dit met ingang van 1 januari 1995;

14° het koninklijk besluit van 20 september 1978 ter uitvoering van artikel 2, § 1, 2°, 3°, en 4°, van de wet van 18 februari 1977 betreffende de inrichting van het hoger onderwijs en inzonderheid van het technisch hoger en het agrarisch hoger onderwijs van het lange type;

15° het koninklijk besluit van 5 oktober 1988 tot vaststelling van de Industriële Hogescholen georganiseerd of gesubsidieerd door het Rijk, van hun afdelingen en hun vestigingsplaatsen, met het Nederlands als onderwijstaal.
 
 

Artikel 352. De volgende besluiten, zoals tot op heden gewijzigd, worden opgeheven met betrekking tot de opleidingen van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan: 11° het koninklijk besluit nr. 78 van 21 juli 1982 houdende vaststelling van de regels en de voorwaarden voor de berekening van het aantal betrekkingen in sommige ambten van het hulpopvoedend personeel en van het administratief personeel, inzonderheid in het hoger onderwijs van het korte type;

12°het koninklijk besluit nr. 79 van 21 juli 1982 tot vaststelling van het aantal aanvaardbare lestijden in het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, georganiseerd of gesubsidieerd door de Staat;

13° het koninklijk besluit nr. 80 van 21 juli 1982 tot vaststelling van het aantal aanvaardbare bijkomende lestijden in het pedagogisch hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, georganiseerd of gesubsidieerd door de Staat;

14° het koninklijk besluit nr. 301 van 31 maart 1984 houdende vaststelling van de minimale studentenbevolking van de afdelingen van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan;

15° het besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1990 betreffende de structuur van het economisch hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan;

16° het besluit van de Vlaamse regering van 10 juni 1992 tot vaststelling van het aantal aanvaardbare lestijden in het economisch hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan.
 
 

Artikel 353. De bepalingen van de volgende besluiten, zoals tot op heden gewijzigd, worden opgeheven voor zover zij niet behoren tot de bevoegdheidssfeer van de federale overheid:

<...>

(Arr. nr. 88/95, 21-12-1995)

10° het ministerieel besluit van 5 november 1948 - examen ter verkrijging van het bekwaamheidsgetuigschrift om als gids te dienen - reglement;

11° het koninklijk besluit van 11 oktober 1957 houdende instelling van een bijzondere examencommissie belast met het uitreiken van het diploma van leraar in de stenodactylografie aan de inrichtingen voor middelbaar, technisch of normaalonderwijs van de Staat;

12° het ministerieel besluit van 14 oktober 1957 betreffende de inrichting van de examens van leraar in de stenodactylografie aan de inrichtingen voor middelbaar, technisch of normaalonderwijs van de Staat;

13° het koninklijk besluit van 5 mei 1958 houdende instelling van een bijzondere examencommissie belast met het uitreiken van het bekwaamheidsgetuigschrift voor het ambt van bijzonder leermeester in de lichamelijke opvoeding aan de lagere scholen;

14° het ministerieel besluit van 7 mei 1958 betreffende de inrichting van de examens van bijzonder leermeester in de lichamelijke opvoeding aan de lagere scholen;

15° het koninklijk besluit van 25 september 1973 houdende instelling van een examencommissie belast met het uitreiken van de bekwaamheidsdiploma's tot het geven van onderwijs in het tekenen en de plastische opvoeding aan de onderwijsinrichtingen van het secundair (tweede en derde graad) en van het hoger onderwijs van het korte type;

16° het koninklijk besluit van 25 september 1973 houdende instelling van een examencommissie belast met het uitreiken van de bekwaamheidsdiploma's tot het geven van muzikale opvoeding aan de onderwijsinrichtingen voor secundair en hoger onderwijs van het korte type.
 
 

Artikel 354. De volgende besluiten, zoals tot op heden gewijzigd, worden opgeheven: 11° het koninklijk besluit van 16 oktober 1933 houdende organiek reglement van het Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium te Antwerpen;

12° het koninklijk besluit van 21 juni 1958 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder Rijkstoelagen worden verleend aan het Lemmensinstituut te Mechelen;

13° het koninklijk besluit van 13 oktober 1959 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van een eerste prijs in de koninklijke muziekconservatoria;

14° het koninklijk besluit van 19 januari 1961 betreffende bepaalde toekenningsvoorwaarden en de vorm der door de koninklijke muziekconservatoria uitgereikte attesten, getuigschriften en diploma's, alsook betreffende het virtuositeitsdiploma;

15° het koninklijk besluit van 21 september 1972 houdende afwijkingen van het koninklijk besluit van 2 juli 1932 voor wat betreft de samenstelling van de Commissie van Beheer van het Eigen Vermogen van het Koninklijk Muziekconservatorium te Brussel;

16° het koninklijk besluit van 25 juni 1973 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toelating van de leerlingen en van de duur van de lessen in de Koninklijke Muziekconservatoria

17° het koninklijk besluit van 26 augustus 1974 houdende oprichting en vaststelling van de structuur van een pedagogische leergang bij de koninklijke muziekconservatoria te Antwerpen, Brussel en Gent;

18° het koninklijk besluit van 26 augustus 1974 tot vaststelling van de structuur, de samenstelling en de werking van de Verbeteringsraad voor het Nederlandstalig muziekonderwijs;

19° het koninklijk besluit van 27 juni 1977 tot wijziging van de koninklijke besluiten van 16 oktober 1933 houdende organiek reglement van het Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium te Antwerpen en van het Koninklijk Muziekconservatorium te Gent;

10° het ministerieel besluit van 9 mei 1980 houdende rangschikking van de hogere muziekstudies, georganiseerd door het Lemmensinstituut te Leuven;

11° het besluit van de Vlaamse Executieve van 30 juli 1982 houdende instelling van een prijs van virtuositeit van de Vlaamse Gemeenschap;

12° het besluit van de Vlaamse Executieve van 30 september 1987 houdende vaststelling van de personeelsformatie van het administratief personeel van het Koninklijk Muziekconservatorium te Brussel (Nederlandstalige afdeling).
 
 

Artikel 355. De volgende besluiten, zoals tot op heden gewijzigd, worden opgeheven: 11° het koninklijk besluit van 14 juli 1967 waarbij de Studio Herman Teirlinck door het Rijk wordt aangenomen als instelling van het hoger kunstonderwijs;

12° het koninklijk besluit van 4 december 1967 tot regeling van de werking van de Commissie van toezicht bij het Hoger Instituut voor Dramatische Kunst te Antwerpen;

13° het ministerieel besluit van 15 juli 1969 tot inrichting van de toelatings-, overgangs- en eindexamens van het Hoger Instituut voor Dramatische Kunst te Antwerpen, afdeling Toneelspeelkunst;

14° het ministerieel besluit van 15 juli 1969 tot inrichting van het toelatingsexamen van het Hoger Instituut voor Dramatische Kunst te Antwerpen, afdeling Kleinkunst;

15° het koninklijk besluit van 27 december 1972 houdende het leerprogramma van het Hoger Instituut voor Dramatische Kunst te Antwerpen;

16° het ministerieel besluit van 14 juni 1973 houdende de examenregeling van het Hoger Instituut voor Dramatische Kunst;

17° het koninklijk besluit van 7 april 1975 tot vaststelling van het organiek kader van het administratief personeel, het meesters, vak en dienstpersoneel van het Hoger Instituut voor Dramatische Kunst te Antwerpen;

18° het koninklijk besluit van 2 januari 1976 waarbij model van het diploma of getuigschrift van de afdelingen "Toneel" en "Kleinkunst" bij het Hoger Instituut voor Dramatische Kunst te Antwerpen wordt vastgesteld;

19° het koninklijk besluit van 11 mei 1981 houdende rangschikking van de afdelingen Toneelspeelkunst en Kleinkunst bij het Hoger Instituut voor "Dramatische Kunst te Antwerpen"

10° het besluit van de Vlaamse regering van 25 juli 1984 tot wijziging van sommige bepalingen van de organisatie van de studiën van het Hoger Instituut voor Dramatische Kunst te Antwerpen.
 
 

Artikel 356. De volgende besluiten, zoals tot op heden gewijzigd, worden opgeheven: 11° het koninklijk besluit van 20 augustus 1934 houdende organiek reglement van de Koninklijke Academie en van het Hoger Instituut van Schone Kunsten te Antwerpen;

12° het koninklijk besluit van 5 mei 1952 tot oprichting van het Nationaal Hoger Instituut voor Bouwkunst en Stedebouw te Antwerpen;

13° het ministerieel besluit van 10 augustus 1967 tot vaststelling van de afdelingen bij het Nationaal Hoger Instituut en de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Antwerpen;

14° het ministerieel besluit van 21 december 1967 tot bepaling van de normen voor aflevering van de diploma's en getuigschriften bij het Nationaal Hoger Instituut en de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Antwerpen;

15° het koninklijk besluit van 8 januari 1969 houdende inrichting volgens volledig leerplan en rangschikking op het niveau van het hoger kunstonderwijs van de afdeling "Binnenhuisarchitectuur" bij het Nationaal Hoger Instituut voor Bouwkunst en Stedebouw te Antwerpen;

16° het ministerieel besluit 27 februari 1969 houdende opstelling van het diploma van de afdeling binnenhuisarchitectuur van het Nationaal Hoger Instituut voor Bouwkunst en Stedebouw te Antwerpen;

17° het koninklijk besluit van 11 september 1970 tot oprichting van de afdeling Industriële vormgeving bij het Nationaal Hoger Instituut voor Bouwkunst en Stedebouw te Antwerpen;

18° het ministerieel besluit van 30 mei 1972 houdende vaststelling van de modaliteiten van overgangs- en herexamens in de afdeling Industriële vormgeving bij het Nationaal Hoger Instituut voor Bouwkunst en Stedebouw te Antwerpen;

19° het koninklijk besluit van 27 september 1972 tot vaststelling van de bevoegdheid van de inspecteurs artistieke vakken in de inrichtingen voor kunstonderwijs;

10° het ministerieel besluit van 18 maart 1974 houdende huishoudelijk reglement van het Nationaal Hoger Instituut voor Schone Kunsten te Antwerpen;

11° het koninklijk besluit van 15 april 1977 houdende oprichting en vaststelling van de structuur van een pedagogische leergang bij de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Antwerpen;

12° het ministerieel besluit van 19 april 1977 houdende uitvoering van artikel 7 van het koninklijk besluit van 15 april 1977 houdende oprichting en vaststelling van de structuur van een pedagogische leergang bij de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Antwerpen;

13° het koninklijk besluit van 31 augustus 1978 betreffende de voorwaarden tot rangschikking van de studiën in de plastische kunsten met volledig leerplan in de drie graden van

14° het besluit van de Vlaamse regering van 20 juli 1983 houdende vaststelling van het inschrijvingsgeld in de inrichtingen voor hoger kunstonderwijs met volledig leerplan, in de Vlaamse Gemeenschap;

15° het ministerieel besluit van 21 mei 1985 waarbij het programma van de prijs van virtuositeit van de Vlaamse Gemeenschap voor viool, cello, piano, orgel en gitaar alsmede de samenstelling van de examencommissie wordt vastgelegd;

16° het ministerieel besluit van 20 februari 1976 houdende de inhoud van de toelatingsproef, de vaststelling der vakken, de indeling van de leerstof over de verschillende studiejaren, de wijze waarop de examens worden afgelegd en de vorm en de inhoud van het attest en de getuigschriften worden bepaald, van de pedagogische leergang bij de Koninklijke Muziekconservatoria te Antwerpen, Brussel en Gent;

17° het ministerieel besluit van 22 april 1980 tot inrichting van de artistieke proef voor de toegang tot de inrichtingen voor hoger kunstonderwijs met volledig leerplan die een onderwijs in de plastische kunsten organiseren van de le, de 2e of de 3e graad;

18° het koninklijk besluit van 3 oktober 1980 Voordrachtgevers bij het Nationaal Hoger Instituut voor Bouwkunst en Stedebouw en het Hoger Architectuurinstituut van het Rijk te Antwerpen.
 
 

Artikel 357. De volgende decreten en besluiten, zoals tot op heden gewijzigd, worden opgeheven: 11° het koninklijk besluit van 1 augustus 1977 tot vaststelling van het organiek reglement van de rijksinrichtingen voor hoger onderwijs van het lange type en met volledig leerplan;

12° het koninklijk besluit van 14 december 1978 tot vaststelling van de voorwaarden voor het bepalen van het aantal betrekkingen in de ambten van het administratief personeel van de inrichtingen voor hoger onderwijs van het lange type;

13° het koninklijk besluit nr. 77 van 20 juli 1982 tot wijziging van de wetgeving betreffende de organisatie van het hoger onderwijs van het lange type;

14° het decreet van 23 oktober 1991 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap.

Artikel 358. De volgende besluiten, zoals tot op heden gewijzigd, worden opgeheven:

11° het koninklijk besluit van 12 oktober 1971 tot regeling van de gelijkwaardigheid van de diploma's van bewaarschoolonderwijzeres, van onderwijzer en onderwijzeres van de lagere school en van geaggregeerde voor het lager secundair onderwijs, uitgereikt in België en in de gebieden die aan de Belgische soevereiniteit onderworpen zijn geweest of waarvan het bestuur aan België werd toevertrouwd;

12° het ministerieel besluit van 27 december 1988 tot vaststelling van de gelijkwaardigheid van sommige Nederlandse getuigschriften van het paramedisch hoger beroepsonderwijs met sommige Belgische diploma's van het paramedisch hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan;

13° het ministerieel besluit van 27 december 1988 tot vaststelling van de gelijkwaardigheid van sommige Nederlandse getuigschriften van het hoger beroepsonderwijs met sommige Belgische diploma's van het sociaal hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan.

Artikel 359. De volgende besluiten, zoals tot op heden gewijzigd, worden opgeheven:

11° het besluit van de Vlaamse regering van 4 maart 1992 betreffende de organisatie van examencommissies van de Vlaamse Gemeenschap voor het hoger onderwijs met volledig leerplan;

12° het ministerieel besluit van 5 maart 1992 tot vaststelling van het inschrijvingsgeld voor de examencommissies van de Vlaamse Gemeenschap.

Artikel 360. De volgende decretale bepalingen en besluiten, zoals tot op heden gewijzigd, worden opgeheven:

11° het besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1990 betreffende de procedure en de modaliteiten inzake de lokale autonomie en inspraakregeling in de door de Vlaamse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijsinstellingen;

12° Artikel 2, tweede lid en hoofdstuk VII van het decreet van 23 oktober 1991 betreffende de medezeggenschap in het gesubsidieerd onderwijs.

Artikel 361. De volgende besluiten, zoals tot op heden gewijzigd, worden opgeheven:

11° het ministerieel besluit van 1 augustus 1984 tot het vaststellen van een schoolgeld of bijkomend inschrijvingsgeld aan buitenlandse leerlingen en studenten ingeschreven in inrichtingen voor gewoon of buitengewoon kleuter, lager, secundair of hoger niet-universitair onderwijs, met volledig of beperkt leerplan, georganiseerd of gesubsidieerd door de Staat, voor het eerste trimester van het school of academiejaar 1984-1985;

12° het besluit van de Vlaamse regering van 4 juli 1990 tot bepaling van het minimumbedrag, de wijze van innen en de eventuele gehele of gedeeltelijke vrijstelling van het inschrijvingsgeld opgelegd aan de studenten van het hoger onderwijs met volledig leerplan, met uitzondering van het universitair onderwijs.
 
 

Artikel 362. <§ 1. De Vlaamse regering zal de inspecteur-generaal hoger onderwijs en de inspecteurs hoger onderwijs, die op 30 juni 1995 vastbenoemd zijn, met ingang van 1 september 1995 inschakelen in het kader van de kwaliteitsbewaking van het hoger onderwijs verstrekt door de hogescholen.

§ 2. De vast benoemde pedagogische adviseurs en adviseurscoördinatoren van het korte type worden met ingang van 1 september 1995 tewerkgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 339, § 2. Zij worden geacht zich in de stand dienstactiviteit te bevinden.>

(Decr. 19-04-1995)
 
 
<Zij behouden het statuut dat op hen van toepassing was op 31 augustus 1995. Bovendien blijven zij de salarisschaal genieten die mocht worden verleend op grond van de geldende wettelijke en reglementaire bepalingen van kracht vóór de inwerkingtreding van dit decreet, tenzij het bekwaamheidsbewijs waarover men beschikt recht geeft op een hogere salarisschaal in het nieuwe ambt.> (Decr. 08-07-1996)
 
 
Artikel 363. § 1. De artikelen 40, 41 en 43 van het decreet van 9 april 1992 betreffende het onderwijs-III worden opgeheven.

§ 2. In de artikelen 55 en 56 van hetzelfde decreet worden de woorden " en/of het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan" opgeheven.

Artikel 364. Artikel 79 van het decreet van 20 april 1993 betreffende het onderwijs-IV wordt opgeheven.
 
 
Artikel 365. De volgende wetten en besluiten, zoals tot op heden gewijzigd, houden op van toepassing te zijn op het hoger onderwijs met volledig leerplan: 11° het koninklijk besluit van 6 juni 1953 tot oprichting van de afdelingen voor lichamelijke opvoeding bij de Rijksmiddelbare normaalscholen;

12° het koninklijk besluit van 8 september 1954 houdende vaststelling der prestaties van de studiemeesters der Rijksnormaalscholen;

13° de wet van 14 mei 1955 tot regeling van het kunstonderwijs;

14° de wet van 27 juli 1955 houdende regelen inzake inrichting van het onderwijs van de Staat, de provincies en de gemeenten, en inzake de subsidiëring door de Staat van inrichtingen voor middelbaar, normaal en technisch onderwijs;

15° het koninklijk besluit van 5 december 1955 tot vaststelling van het organiek reglement der Rijkstechnische scholen;

16° het koninklijk besluit van 31 augustus 1960 tot wijziging van de benaming van zekere afdelingen in de Rijksinstellingen voor land en tuinbouwonderwijs;

17° het koninklijk besluit van 22 maart 1961 houdende toepassing van artikel 5 van de wet van 14 mei 1955 en van de artikelen 24, 27 en 32 der wet van 29 mei 1959 tot wijziging van de wetgeving betreffende het bewaarschoolonderwijs, het lager, middelbaar, normaal, technisch en kunstonderwijs;

18° het koninklijk besluit van 14 november 1962 houdende algemene regeling van de studiën in het hoger technisch onderwijs;

19° het ministerieel besluit van 15 oktober 1963 houdende vaststelling van het model van getuigschrift en diploma uit te reiken in het hoger technisch onderwijs;

10° het koninklijk besluit van 18 februari 1964 houdende regeling van de studiën ter verkrijging van het diploma en de graad van technisch ingenieur;

11° het koninklijk besluit van 22 mei 1965 houdende vakantie en verlofregeling in het onderwijs;

12° het koninklijk besluit van 12 januari 1966 houdende vaststelling van de voorwaarden vereist voor het bepalen van het aantal betrekkingen in de rijksinrichtingen voor technisch onderwijs;

13° de wet van 8 juli 1966 houdende tijdelijke opschorting van de uitbreiding van de onderwijsnetten;

14° het koninklijk besluit van 18 april 1967 tot regeling van de wijze waarop het aantal opvoeders in het Rijksonderwijs wordt berekend;

15° het koninklijk besluit van 18 april 1967 tot vaststelling van de normen voor de inrichting van facultatieve cursussen en van aanvullende of facultatieve activiteiten;

16° het koninklijk besluit van 26 januari 1968 tot vaststelling van de titels vereist met het oog op de toekenning van toelagen aan de gesubsidieerde inrichtingen voor muziekonderwijs, gewijzigd bij de koninklijk besluiten van 18 maart 1976 en 27 juni 1977 en het besluit van de Vlaamse regering van 30 maart 1983;

17° het koninklijk besluit van 15 juli 1969 tot vaststelling van de bevoegdheden van de beheerders, de opvoedershuismeester en de directiesecretarissen in de rijksinrichtingen voor kleuter, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch en normaalonderwijs;

18° het koninklijk besluit van 20 augustus 1969 dat de toegang reglementeert tot de technische en beroepsleergangen en de werking van deze leergangen;

19° het koninklijk besluit van 9 september 1969 betreffende het getuigschrift van bekwaamheid tot het geven van onderricht in gesubsidieerde inrichtingen voor muziekonderwijs;

20° het koninklijk besluit van 2 december 1969 tot vaststelling van de regels voor de oprichting van betrekkingen van opvoederhuismeester, directiesecretaris en beheerder in de onderwijsinrichtingen van de Staat;

21° het ministerieel besluit van 30 januari 1970 tot wijziging en aanvulling van het reglement van inwendige orde van de twee afdelingen van het Koninklijk Muziekconservatorium te Brussel;

22° het koninklijk besluit van 22 april 1970 betreffende de organisatie van de taalexamens voor de leraars artistieke vakken in het kunstonderwijs;

23° de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs;

24° het koninklijk besluit van R januari 1971 tot vaststelling van het onderwijsniveau van de gesubsidieerde inrichtingen voor muziekonderwijs;

25° de wet van 19 maart 1971 betreffende de gelijkwaardigheid van de buitenlandse diploma's en studiegetuigschriften;

26° de wet van 19 juli 1971 betreffende algemene structuur en de organisatie van het secundair onderwijs;

27° het koninklijk besluit van 20 juli 1971 tot vaststelling van de voorwaarden tot en de procedure van het verlenen van de gelijkwaardigheid van buitenlandse diploma's en studiegetuigschriften;

28° de wet van 27 juli 1971 tot regeling van het hoger onderwijs;

29° het ministerieel besluit van 15 oktober 1971 tot vaststelling van het programma van de taalexamens voor de leraars artistieke vakken in het kunstonderwijs;

30° het koninklijk besluit van 9 juni 1972 tot vaststelling van de vereiste bekwaamheidsbewijzen voor de ambten van inspecteur artistieke vakken in het kunstonderwijs;

31° het koninklijk besluit van 10 juli 1973 tot vaststelling van de weddeschalen die als basis dienen voor de vaststelling van de weddetoelagen van het bestuurs- en onderwijzend personeel van het gesubsidieerd muziekonderwijs;

32° het koninklijk besluit van 10 oktober 1973 tot vaststelling, wat betreft het Nederlands kunstonderwijs, van de voorwaarden tot en de procedure van het verlenen van de gelijkwaardigheid van buitenlandse diploma's en getuigschriften

33° het koninklijk besluit van 15 december 1973 houdende bepaling van de splitsings- en hergroeperingsnormen van studiejaren in het secundair technisch onderwijs, in het technisch, economisch, agrarisch, paramedisch, sociaal, pedagogisch en artistiek hoger onderwijs van het korte type, in het technisch en agrarisch hoger onderwijs van de tweede graad;

34° het ministerieel besluit van 9 april 1974 houdende afwijking, ten titel van experiment, van de modaliteiten van de stages tot het bekomen van het diploma van vroedvrouw, gegradueerde verpleger en verpleegster, en van de stages tot het bekomen van het brevet van verpleegassistent en verpleegassistente;

35° het koninklijk besluit van 14 augustus 1975 houdende uitvoering van artikel 21, § § 2 en 3, b, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de wetgeving op het onderwijs;

36° het koninklijk besluit van 9 oktober 1975 houdende erkenning van de definitieve benoeming van de personeelsleden der vrije inrichtingen voor kunstonderwijs;

37° het koninklijk besluit van 9 oktober 1975 ter uitvoering van de wet van 26 maart 1969 betreffende het pensioen van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel evenals van de studiemeesteropvoeder van de vrije inrichtingen voor technisch, zeevaart of kunstonderwijs;

38° het koninklijk besluit van 15 april 1977 tot vaststelling van de regelen en de voorwaarden voor de berekening van het aantal betrekkingen in sommige ambten van het opvoedend hulppersoneel en van het administratief personeel van de inrichtingen voor secundair onderwijs en voor hoger onderwijs, met uitzondering van het universitair onderwijs;

39° het koninklijk besluit van 9 november 1978 tot vaststelling op 1 april 1972 van de weddeschalen van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van de rijksinrichtingen voor kunstonderwijs met volledig leerplan, ressorterend onder de Minister van Nederlandse Cultuur en de Minister van Franse Cultuur, alsmede van de personeelsleden van de inspectiedienst belast met het toezicht op de inrichtingen voor kunstonderwijs;

40° het koninklijk besluit van 9 november 1978 tot vaststelling op 1 april 1972 van de weddeschalen van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van de rijksinrichtingen voor kunstonderwijs met beperkt leerplan, ressorterend onder de Minister van Nederlandse Cultuur en de Minister van Franse Cultuur;

41° het koninklijk besluit van 9 november 1978 tot vaststelling op 1 april 1972 van de bezoldiging van de voordrachthouders en van de lesgevers der rijksinrichtingen voor kunstonderwijs ressorterend onder de Minister van Nederlandse Cultuur en de Minister van Franse Cultuur;

42° het ministerieel besluit van 10 november 1978 houdende gelijkstelling, voor het toekennen van weddeschalen, van bekwaamheidsbewijzen in het kunstonderwijs;

43° het koninklijk besluit van 15 december 1978 tot uitvoering van artikel 77, § 5, 2de lid, van de wet van 24 december 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 19761977;

44° het koninklijk besluit van 9 november 1981 waarbij een regeling wordt voorzien voor de voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen van de personeelsleden van sommige Nederlandstalige gesubsidieerde vrije inrichtingen of afdelingen van deze inrichtingen voor technisch of voor artistiek of pedagogisch hoger onderwijs van het korte type, die omgevormd worden tot inrichtingen of afdelingen voor kunstonderwijs;

45° het koninklijk besluit van 9 november 1981 waarbij een regeling wordt voorzien voor het behoud van de erkenning van de vaste benoeming van de personeelsleden van sommige Nederlandstalige gesubsidieerde vrije inrichtingen of afdelingen van deze inrichtingen voor technisch of voor artistiek of pedagogisch hoger onderwijs van het korte type, die omgevormd worden tot inrichtingen of afdelingen voor kunstonderwijs;

46° het besluit van de Vlaamse regering van 30 maart 1983 houdende wijziging van het koninklijk besluit van 18 maart 1976, tot wijziging en aanvulling van het koninklijk besluit van 26 januari 1968 tot vaststelling van de titels vereist met het oog op de toekenning van toelagen aan de gesubsidieerde inrichtingen voor muziekonderwijs (Nederlands taalstelsel);

47° het besluit van de Vlaamse regering van 20 juli 1983 houdende vaststelling van het aantal aanvaardbare lestijden in de plastische kunsten met beperkt leerplan en in het hoger onderwijs in de beeldende kunsten in het hoger onderwijs in de beeldende kunsten met volledig leerplan;

48° het ministerieel besluit van 27 februari 1984 tot vaststelling van de vergoeding van de voordrachthouders bij de rijksinrichtingen voor kunstonderwijs, ressorterend onder de Vlaamse Gemeenschap;

49° het koninklijk besluit 13 augustus 1985 betreffende de organisatie en de samenstelling van de Hoge Raden en van de Vaste Raad voor het hoger onderwijs met het Nederlands als onderwijstaal, en tot regeling van hun werking;

50° het koninklijk besluit van 7 april 1986 tot vaststelling van de vorm en de vermeldingen van de diploma's uitgereikt door de inrichtingen voor hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan en van het lange type met volledig leerplan waarvan de onderwijstaal het Nederlands is;

51° het koninklijk besluit nr. 456 van 10 september 1986 houdende rationalisatie en programmatie van de internaten van het door de Staat georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs;

52° het koninklijk besluit nr. 460 van 17 september 1986 tot vaststelling van het rationalisatieplan en het programmatieplan van het hoger onderwijs van het korte type en tot wijziging van de wetgeving betreffende de organisatie van het hoger onderwijs van het lange type;

53° het koninklijk besluit van 1 december 1986 tot aanduiding van de Rijksinrichtingen voor kunstonderwijs die staatsdiensten zijn met afzonderlijk beheer;

54° het koninklijk besluit van 8 mei 1987 tot wijziging van het koninklijk besluit van 9 november 1978 tot vaststelling op 1 april 1972 van de weddeschalen van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van de rijksinrichtingen voor kunstonderwijs met volledig leerplan, ressorterend onder de Minister van Nederlandse Cultuur en de Minister van Franse Cultuur, alsmede van de personeelsleden van de inspectiedienst belast met het toezicht op de inrichtingen voor kunstonderwijs;

55° het koninklijk besluit van 12 juni 1987 houdende toepassing van artikel 5, § 2, van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs;

56° het koninklijk besluit van 14 juli 1987 betreffende de overheveling door fusie of door toevoeging van bepaalde afdelingen van inrichtingen van hoger Rijksonderwijs van het korte type met volledig leerplan;

57°het koninklijk besluit van 11 augustus 1987 houdende vaststelling van de structuur en de classificatie van de afdeling

58° het ministerieel besluit van 18 december 1987 houdende vaststelling van regelen omtrent de stages tot het bekomen van het diploma van vroedvrouw, gegradueerde verpleger en verpleegster;

59° het koninklijk besluit van 28 januari 1988 houdende toepassing van artikel 2 en van artikel 4, § 3 en 4, van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs;

60° het koninklijk besluit van 7 april 1988 houdende toepassing van artikel 5, § 2, van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs;

61° het koninklijk besluit van 21 september 1988 houdende toepassing van artikel 2 van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs;

62° het besluit van de Vlaamse regering van 28 juni 1989 tot bepaling, voor het hoger onderwijs van het lange type en voor het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, van de begrippen "regelmatig ingeschreven student" en "student die in aanmerking komt voor de financiering";

63° de artikelen 68 en 69 van het decreet van 5 juli 1989 betreffende het onderwijs;

64° het besluit van de Vlaamse regering van 12 juli 1989 tot vaststelling van de modaliteiten voor het verlenen van vrijstelling van de voorwaarde geslaagd te zijn voor examens in het hoger onderwijs van het lange type en in het hoger onderwijs van het korte type;

65° het besluit van de Vlaamse regering van 12 juli 1990 tot bepaling van de coëfficiënten die de omkadering van het bestuurs- en onderwijzend personeel in het hoger onderwijs van het lange type en van het onderwijzend personeel in het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan vaststellen;

66° het besluit van de Vlaamse regering van 19 september 1990 tot vaststelling van het kiesreglement voor de lokale schoolraden en raden van het bestuur van het Gemeenschapsonderwijs;

67° het besluit van de Vlaamse regering van 28 november 1990 houdende toepassing van artikel 9, § 1, van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs;

68° het besluit van de Vlaamse regering van 27 maart 1991 tot vaststelling van het puntengewicht per leerling, student of interne, bedoeld in artikel 3, § 2, van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II;

69° het besluit van de Vlaamse regering van 12 juni 1991 tot vaststelling van de andere toelatingsvoorwaarden tot het hoger onderwijs, bedoeld in artikel 8, § 3, van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs;

70° het ministerieel besluit van 26 juli 1991 houdende vaststelling van regelen omtrent de stages tot het bekomen van het diploma van vroedvrouw en gegradueerde verpleegkundige;

71° het besluit van de Vlaamse regering van 16 oktober 1991 tot uitvoering van artikel 17, § 4, van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onder

72° het besluit van de Vlaamse regering van 27 februari 1992 houdende vaststelling van de regels die dé behoefte aan nieuwbouw of uitbreiding bepalen en van de fysische en financiële normen voor de schoolgebouwen, internaten en psycho-medisch-sociale centra;

73° het besluit van de Vlaamse regering van 29 april 1992 houdende het algemeen reglement van de studie in het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan;

74° het besluit van de Vlaamse regering van 8 juli 1992 tot vaststelling van de afdelingen en hun opties in het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan.
 
 

Artikel 366. De volgende wetten, decreten en besluiten, zoals tot op heden gewijzigd, houden op van toepassing te zijn op het hoger onderwijs met volledig leerplan: 11° het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende toekenning van een toelage voor overwerk aan sommige leden van het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het Openbaar Onderwijs;

12° het koninklijk besluit van 29 augustus 1966 tot vaststelling en indeling van de ambten van het administratief personeel van de rijksinrichtingen voor kleuter, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst en normaalonderwijs; met uitzondering van de vastbenoemde leden van het administratief personeel die hun ambt te persoonlijke titel behouden ingevolge de toepassing van artikel 294 van dit decreet;

13° het koninklijk besluit van 29 augustus 1966 tot vaststelling en indeling van de ambten van de leden van het meesters vak en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuter, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst en normaalonderwijs; met uitzondering van de vastbenoemde leden van het meesters, vak en dienstpersoneel die hun ambt te persoonlijke titel behouden ingevolge de toepassing van artikel van dit decreet;

14° het koninklijk besluit van 19 juni 1967 tot vaststelling van de bekwaamheidsbewijzen vereist van de kandidaten voor de wervingsambten van het administratief personeel en van het meesters, vak en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuter, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst en normaalonderwijs; met uitzondering van de vastbenoemde leden van het meesters, vak en dienstpersoneel die hun ambt te persoonlijke titel behouden ingevolge de toepassing van artikel van dit decreet;

15° het koninklijk besluit van 13 februari 1968 houdende erkenning van de definitieve benoeming van de personeelsleden der gesubsidieerde officiële en vrije inrichtingen voor kleuter, lager, buitengewoon, secundair en hoger onderwijs van het korte en van het lange type met volledig leerplan, en van de tehuizen voor kinderen wier ouders geen vaste verblijfplaats hebben;

16° het koninklijk besluit van 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel bij de inrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst en normaalonderwijs van de Staat, en van de ambten der leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen; met uitzondering van de vastbenoemde leden van het opvoedend hulppersoneel die hun ambt te persoonlijke titel behouden ingevolge de toepassing van artikel 293 van dit decreet;

17° het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel der rijksinrichtingen voor kleuter, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst en normaalonderwijs, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen;

18° het koninklijk besluit van 1 december 1970 tot vaststelling van de schalen verbonden aan de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel bij de inrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst en normaalonderwijs van de Staat, en van de ambten der leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen;

19° het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, leraars en de inspecteurs katholieke en protestantse godsdienst der inrichtingen voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst en normaalonderwijs van de Staat;

10° het koninklijk besluit van 27 januari 1975 tot vaststelling op 1 april 1972 van de weddeschalen verbonden aan de ambten van het administratief, meesters, vak en dienstpersoneel der rijksinrichtingen voor kleuter, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst en normaalonderwijs; met uitzondering van de vastbenoemde leden van het administratief, meesters, vak en dienstpersoneel die hun ambt te persoonlijke titel behouden ingevolge de toepassing van de artikelen 292 en 294 van dit decreet;

11° artikel 77 van de wet van 24 december 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 19761977;

12° het koninklijk besluit van 31 augustus 1978 betreffende de voorwaarden tot rangschikking van de studiën in de plastische kunsten met volledig leerplan in de drie graden van het hoger kunstonderwijs;

13° het koninklijk besluit van 9 november 1978 tot vaststelling op 1 april 1972 van de weddeschalen van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van de rijksinrichtingen voor kunstonderwijs met volledig leerplan, ressorterend onder de Minister van Cultuur en de Minister van Franse Cultuur, alsmede van de personeelsleden van de inspectiedienst belast met het toezicht op de inrichtingen voor kunstonderwijs;

14° het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 houdende de wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan;

15° het koninklijk besluit van 29 augustus 1985 houdende harmonisering van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan;

16° het koninklijk besluit van 17 juli 1987 houdende erkenning van de definitieve benoeming van de personeelsleden der gesubsidieerde vrije inrichtingen voor kunstonderwijs met volledig leerplan;

17° decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs;

18° decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra;

19° titel II van het decreet betreffende het onderwijs-III van 9 april 1992;

20° titel II, hoofdstuk III, wat betreft het onderwijzend personeel en de artikelen 83, 85, 86 en 87 van het decreet betreffende het onderwijs-IV van 28 april 1993;

21° het decreet betreffende het onderwijs-V van 15 december 1993 met uitzondering van de artikelen 34 en 57;

22° de artikelen 4 en 5 van het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de verloven voor verminderde prestaties in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra.
 
 

Artikel 367. < Onverminderd de bepalingen van artikel 206, van dit decreet is de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving met uitzondering van "Hoofdstuk II - Infrastructuur" en "Sectie E. - Het nationaal waarborgfonds voor schoolgebouwen", niet van toepassing op de hogescholen.>

(Decr. 19-04-1995)

Artikel 368. De Vlaamse regering neemt de aanvullende maatregelen die met betrekking tot de hogescholen vermeld in <artikel 4> nodig zijn om de overgang van het vroegere stelsel naar het nieuwe te regelen. Zij kan bij aanvullende maatregel eveneens afwijken van de algemene regels inzake de inwerkingtreding van dit decreet zoals bedoeld in artikel 369.

(Decr. 19-04-1995)
 


HOOFDSTUK II. Inwerkingtreding


 


Artikel 369. § 1. Treedt in werking met ingang van het academiejaar 1994-1995:

- hoofdstuk III van titel IV

Treden in werking op 1 oktober 1994:

- hoofdstuk V van titel IV;

- de hoofdstukken I en II van titel V;

- afdeling 3 van hoofdstuk III van titel V.

<Treden in werking op 1 september 1995:

- titel I;

- titel II, met uitzondering van afdeling 7 van hoofdstuk I, die in werking treedt op 1 mei 1995;

- de hoofdstukken II en IV van titel IV;

- de afdelingen 1 en 2 van hoofdstuk III van titel V;

- hoofdstuk I en III van titel VII.>

Treden in werking op 1 januari 1996:

- titel III;

- <hoofdstuk I van titel IV;>

- <Hoofdstuk II van titel VII, met uitzondering van artikel 316 dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 1995, de artikelen 318, 318bis, 320, § 3, 326, 326bis, 329, 339, 339bis, 340 en 340bis die in werking treden op 1 september 1995 en artikel 332bis dat uitwerking heeft met ingang van 1 april 1972.>
 
 
Treden in werking op door de Vlaamse regering te bepalen data:

- de artikelen van titel VIII.

(Decr. 19-04-1995)

§ 2. In afwijking van de in dit decreet aangegeven data van inwerkingtreding, treedt dit decreet slechts in werking op het ogenblik dat een bijzonder decreet bekrachtigd en afgekondigd wordt waarin het bijzonder decreet van 19 december 1988 betreffende de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs wordt gewijzigd en aldus wordt voorzien in overdracht van de instellingen voor hoger onderwijs van het gemeenschapsonderwijs naar openbare instellingen met rechtspersoonlijkheid zoals bedoeld in titel Vlbis van het bijzonder decreet van 19 december 1988 betreffende de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs. Indien de bedoelde wijziging van het bijzonder decreet niet bekrachtigd en afgekondigd is uiterlijk op 31 december 1994, wordt dit decreet ingetrokken.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekend gemaakt.
 




BIJLAGE I

LIJST VAN STUDIEGEBIEDEN, OPLEIDINGEN EN OPTIES


 


1. STUDIEGEBIED ARCHITECTUUR

basisopleidingen van één cyclus:

- architectassistentie, waarvoor de graad van gegradueerde architect-assistent wordt verleend

- interieurvormgeving, waarvoor de graad van gegradueerde in interieurvormgeving wordt verleend

- <landschaps- en tuinarchitectuur>, waarvoor de graad van gegradueerde in <landschaps- en tuinarchitectuur> wordt verleend (Decr. 19-04-1995)

basisopleidingen van twee cycli:

- IC architectuur, waarvoor de graad van kandidaat in de architectuur wordt verleend

- 2C architectuur, waarvoor de graad van architect wordt verleend

- 2C interieurarchitectuur, waarvoor de graad van interieurarchitect wordt verleend

2. STUDIEGEBIED GEZONDHEIDSZORG

<basisopleidingen van één cyclus:

- ergotherapie, waarvoor de graad van gegradueerde in ergotherapie wordt verleend

- orthopedie, waarvoor de graad van gegradueerde in orthopedie wordt verleend

- podologie, waarvoor de graad van gegradueerde in podologie wordt verleend

- medische beeldvorming, waarvoor de graad van gegradueerde in de medische beeldvorming wordt verleend.> (Decr. 23-06-1998)

<- logopedie en audiologie,

- logopedie, waarvoor de graad van gegradueerde in logopedie wordt verleend

- audiologie, waarvoor de graad van gegradueerde in audiologie wordt verleend.>

- laboratorium- en voedingstechnologie:

- farmaceutische en biologische technieken, waarvoor de graad van gegradueerde in farmaceutische en biologische technieken wordt verleend

- medische laboratoriumtechnologie, waarvoor de graad van gegradueerde in de medische laboratoriumtechnologie wordt verleend

- voedings- en dieetkunde, waarvoor de graad van gegradueerde in voedings en dieetkunde wordt verleend
- verpleegkunde, waarvoor de graad van gegradueerde verple(e)g(st)er wordt verleend:

- geriatrische verpleegkunde

- kinderverpleegkunde

- psychiatrische verpleegkunde

- sociale verpleegkunde

- ziekenhuisverpleegkunde

- vroedkunde, waarvoor de graad van vroedvrouw wordt verleend

<- optiek en optometrie, waarvoor de graad van gegradueerde in de optiek en optometrie wordt verleend.>

(Decr. 08-07-1996)

(Decr. 14-07-1998)

<basisopleidingen van twee cycli:

- 1C + 2C kinesitherapie, waarvoor de graden van kandidaat en licentiaat in de kinesitherapie worden verleend; - 1C + 2C arbeidsorganisatie en gezondheid, waarvoor de graden van kandidaat en licentiaat in de arbeidsorganisatie en gezondheid worden verleend.>.

(Decr. 23-06-1998)

3. STUDIEGEBIED HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE

basisopleidingen van één cyclus:

- bedrijfsbeheer, waarvoor de graad van gegradueerde in bedrijfsbeheer wordt verleend:

- accountancy-fiscaliteit

- expeditie, distributie en transport

- financie- en verzekeringswezen

- marketing

- milieu-administratie

- rechtspraktijk

- beheer, toerisme en recreatie, waarvoor de graad van gegradueerde in beheer, toerisme en recreatie wordt verleend - communicatiebeheer, waarvoor de graad van gegradueerde in communicatiebeheer wordt verleend: - bedrijfscommunicatie - public relations

- pers en voorlichting

- hotelbeheer, waarvoor de graad van gegradueerde in hotelbeheer wordt verleend

- secretariaatsbeheer, waarvoor de graad van gegradueerde in secretariaatsbeheer wordt verleend:

- zakelijk vertalen en tolken

- medisch secretariaat

- secretariaat-talen

- toegepaste informatica, waarvoor de graad van gegradueerde in toegepaste informatica wordt verleend

<- informatiemanagement en support, waarvoor de graad van gegradueerde in informatiemanagement en support wordt verleend.> (Decr. 23-06-1998)

- basisopleidingen van twee cycli:

- 1C + 2C bestuurskunde, waarvoor de graden van kandidaat en licentiaat in bestuurskunde worden verleend

- 1C +2C handelsingenieur, waarvoor de graden van kandidaat-handelsingenieur en handelsingenieur worden verleend

- 1C + 2C handelswetenschappen, waarvoor de graden van kandidaat en licentiaat in handelswetenschappen worden verleend
 
 

4. STUDIEGEBIED INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

- basisopleidingen van één cyclus:

- audiovisuele techniek, waarvoor de graad van gegradueerde in audio-visuele techniek wordt verleend:

- assistentie

- beeld-geluid-montage

- cinematografie

- fotografie

- bouw, waarvoor de graad van gegradueerd in bouw wordt verleend

- bouw

- vastgoed

- chemie, waarvoor de graad van gegradueerde in chemie wordt verleen:

- biochemie

- chemie

- milieuzorg

- procestechnieken

- confectie, waarvoor de graad van gegradueerde in confectie wordt verleend

- elektriciteit, waarvoor de graad van gegradueerde in elektriciteit wordt verleend:

- elektriciteit

- elektronica

- elektromechanica, waarvoor de graad van gegradueerde in elektromechanica wordt verleend:

- bedrijfsmechanisatie

- elektromechanica

- klimatisatie

- medische instrumentatie

- meet en regeltechniek

- onderhoudstechnieken

<- scheepswerktuigkunde>

(Decr. 19-04-1995)

- facilitaire dienstverlening, waarvoor de graad van gegradueerde in de facilitaire dienstverlening wordt verleend - grafische bedrijven, waarvoor de graad van gegradueerde in grafische bedrijven wordt verleend:

- boekbedrijf

- grafische bedrijven

- hout, waarvoor de graad van gegradueerde in hout wordt verleend

- logistieke technologie, waarvoor de graad van gegradueerde in logistieke technologie wordt verleend

- luchtvaart, waarvoor de graad van gegradueerde in luchtvaart wordt verleend

- mechanica, waarvoor de graad van gegradueerde in mechanica wordt verleend:

- automechanica

- mechanica

- textiel, waarvoor de graad van gegradueerde in textiel wordt verleend

<- multimedia en communicatietechnologie, waarvoor de graad van gegradueerde in multimedia en communicatietechnologie wordt verleend. Deze basisopleiding kan slechts blijven bestaan zolang zij als afzonderlijke basisopleiding gehandhaafd blijft>

(Decr. 23-06-1998)
 
 

basisopleidingen van twee cycli:

- 1C industriële wetenschappen, waarvoor de graad van kandidaat industrieel ingenieur wordt verleend

- 2C bouwkunde, waarvoor de graad van industrieel ingenieur in bouwkunde wordt verleend:

- bouwkunde

- landmeten

- 2C chemie, waarvoor de graad van industrieel ingenieur in chemie wordt verleend:

- biochemie

- chemie

<- 2C elektronica, waarvoor de graad van industrieel ingenieur in elektronica wordt verleend:

- ontwerptechnieken

- informatie- en communicatietechnieken

- 2C elektronica, waarvoor de graad van industrieel ingenieur in elektromechanica wordt verleend :

- elektromechanica

- elektrotechniek

- automatisering>

(Decr. 23-06-1998)

- 2C industrieel ontwerpen, waarvoor de graad van industrieel ingenieur in industrieel ontwerpen wordt verleend - 2C kernenergie, waarvoor de graad van industrieel ingenieur in kernenergie wordt verleend

- 2C mechanica, waarvoor de graad van industrieel ingenieur in mechanica wordt verleend

- 2C milieukunde, waarvoor de graad van industrieel ingenieur in milieukunde wordt verleend

- 2C textiel, waarvoor de graad van industrieel ingenieur in textiel wordt verleend

- 1C+2C nautische wetenschappen, waarvoor de graden van kandidaat en licentiaat in de nautische wetenschappen worden verleend

- 2C verpakking en conditionering, waarvoor de graad van industrieel ingenieur in verpakking en conditionering wordt verleend

<- 2C informatica, waarvoor de graad van industrieel ingenieur in informatica wordt verleend.>

(Decr. 23-06-1998)

5. STUDIEGEBIED AUDIOVISUELE EN BEELDENDE KUNST

basisopleidingen van één cyclus:

- plastische kunsten, waarvoor de graad van gegradueerde in de plastische kunsten wordt verleend

basisopleidingen van twee cycli:

- audiovisuele kunst waarvoor de graden van kandidaat en meester in audiovisuele kunst worden verleend:

- 1C+2C animatie

- 1C+2C medium (de hogescholen bepalen het medium en hebben een meldingsplicht t.o.v. de overheid) - beeldende kunst, waarvoor de graden van kandidaat en meester in beeldende kunst worden verleend:

- 1C+2C driedimensionale vormgeving

- 1C+2C fotografie

- 1C+2C grafische en reclamevormgeving

- 1C+2C mode-, textiel- en toneelkostuumontwerpen

<?>

- 1C+2C vrije kunsten (de hogescholen bepalen de vrije kunsten en hebben een meldingsplicht t.o.v. de overheid) - productdesign, waarvoor de graden van kandidaat en meester in productdesign worden verleend <- conservatie/restauratie, waarvoor de graden van kandidaat en meester in conservatie/restauratie wordt verleend.> (Decr. 14-07-1998)

6. STUDIEGEBIED MUZIEK EN DRAMATISCHE KUNST

basisopleidingen van één cyclus:

- dans, waarvoor de graad van gegradueerde in dans wordt verleend

basisopleidingen van twee cycli:

- dramatische kunst, waarvoor de graden van kandidaat en meester in dramatische kunst worden verleend:

- 1C+2C kleinkunst

- 1C+2C toneel

- 1C+2C woordkunst

<- muziek, waarvoor de graden van kandidaat en meester in muziek worden verleend:

- 1C+2C instrument - zang (de hogescholen bepalen het instrument en hebben een meldingsplicht t.o.v. de overheid) - 1C+2C jazz en lichte muziek

- 1C+2C muziektheorie - schriftuur>

(Decr. 08-07-1996)

7. STUDIEGEBIED BIOTECHNIEK

basisopleidingen van één cyclus:

- landbouw en biotechnologie, waarvoor de graad van gegradueerde in landbouw en biotechnologie wordt verleend
 
 
basisopleidingen van twee cycli: - 1C industriële wetenschappenlandbouw en biotechnologie, waarvoor de graad van kandidaat-industrieel ingenieur in de landbouw en biotechnologie wordt verleend

- 2C landbouw en biotechnologie, waarvoor de graad van industrieel ingenieur in landbouw en biotechnologie wordt verleend:

- landbouw

- landbouw en voedingsindustrieën

- tuinbouw

<8. STUDIEGEBIED ONDERWIJS

Initiële lerarenopleidingen gelijkgesteld met basisopleidingen van één cyclus:

- kleuteronderwijs, waarvoor de graad van kleuteronderwijzer(es) wordt verleend;

- lager onderwijs waarvoor de graad van onderwijzer(es) wordt verleend;

- secundair onderwijs-groep 1, waarvoor de graad van geaggregeerde voor het secundair onderwijs-groep 1 wordt verleend.
 
 
De initiële lerarenopleiding van academisch niveau, waarvoor de graad van geaggregeerde voor het secundair-onderwijs-groep 2 wordt verleend.

De voortgezette lerarenopleidingen:

- lager onderwijs waarvoor aan kleuteronderwijzers(essen) het overeenkomstig <diploma> wordt verleend;

- lichamelijke opvoeding, waarvoor aan kleuteronderwijzers(essen) het <diploma> van leermeester lichamelijke opvoeding wordt verleend;

- lichamelijke opvoeding, waarvoor aan onderwijzers(essen), het <diploma> van leermeester lichamelijke opvoeding wordt verleend;

- de voortgezette lerarenopleiding niet-confessionele zedenleer, waarvoor aan onderwijzers(essen) het overeenstemmend <diploma> wordt verleend;

- de voortgezette lerarenopleiding godsdienst, waarvoor aan onderwijzers(essen) het overeenkomstig <diploma> wordt verleend;

- de voortgezette lerarenopleiding kleuteronderwijs, waarvoor aan onderwijzers(essen) het overeenkomstig <diploma> wordt verleend;

- de voortgezette lerarenopleiding voor de algemene vakken in het eerste leerjaar B van het secundair onderwijs van het beroepsvoorbereidend leerjaar, waarvoor aan onderwijzers(essen) het overeenkomstig <diploma> wordt verleend;

- de voortgezette lerarenopleiding voor de bijkomende uitdieping van een opleidingseenheid van de basiscluster of voor Duits of chemie, waarvoor aan geaggregeerden voor het secundair onderwijs-groep 1 het overeenkomstig <diploma> wordt verleend;

- de voortgezette lerarenopleiding lager onderwijs, waarvoor aan geaggregeerden voor het secundair onderwijs-groep 1 het overeenkomstig <diploma> wordt verleend;

- de voortgezette lerarenopleiding basiseducatie, waarvoor het overeenkomstig <diploma> wordt verleend;

- de voortgezette lerarenopleiding buitengewoon onderwijs, waarvoor het overeenkomstig <diploma> wordt verleend.

<- de voortgezette lerarenopleiding muzische vorming, waarvoor het overeenkomstig diploma wordt verleend>

(Decr. 16-04-1996)

(Decr. 15.07.1997)

(Decr. 14-07-1998)

9. STUDIEGEBIED PRODUCTONTWIKKELING

basisopleidingen van twee cycli:

- 1C+2C productontwikkeling, waarvoor de graden van kandidaat en licentiaat in productontwikkeling worden verleend
 
 
10. STUDIEGEBIED SOCIAAL-AGOGlSCH WERK

basisopleidingen van één cyclus:

- orthopedagogie, waarvoor de graad van gegradueerde in orthopedagogie wordt verleend

- sociaal werk:

- assistent in de psychologie, waarvoor de graad van gegradueerde assistent in de psychologie wordt verleend - maatschappelijke advisering, waarvoor de graad van maatschappelijk assistent wordt verleend

- maatschappelijk werk, waalvoor de graad van maatschappelijk assistent wordt verleend

- personeelswerk, waarvoor de graad van maatschappelijk assistent wordt verleend

- sociaal-cultureel werk, waarvoor de graad van maatschappelijk assistent wordt verleend

- syndicaal werk, waarvoor de graad van maatschappelijk assistent wordt verleend

11. STUDIEGEBIED TOEGEPASTE TAALKUNDE

basisopleidingen van twee cycli:

- 1C+2C journalistiek, waarvoor de graden van kandidaat en licentiaat in journalistiek worden verleend

- 1C vertaalkunde, waarvoor de graad van kandidaat-vertaler wordt verleend

- 2C vertaalkunde:

- tolk, waarvoor de graad van licentiaat-tolk wordt verleend

- vertaler, waarvoor de graad van licentiaat-vertaler wordt verleend.
 
 







BIJLAGE II


 


LIJST VAN DE HOGESCHOLEN IN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP MET VERMELDING VAN HUN ONDERWIJSBEVOEGDHEID EN HUN GRONDGEBIED

11° Hoger Instituut voor Maatschappelijk Werk

Amerikalei 182

2000 Antwerpen

Grondgebied: gemeente Antwerpen

<SOCIAAL-AGOGlSCH WERK:

sociaal werk:

maatschappelijk werk 1

personeelswerk 1

sociaal-cultureel werk 1>

(Decr. 19-04-1995)

12° Stedelijk Instituut voor Economisch Hoger Onderwijs

Bouwmeestersstraat 3

2000 Antwerpen

Grondgebied: gemeente Antwerpen

<HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE:

bedrijfsbeheer:

accountancyfiscaliteit 1

expeditie, distributie en transport 1

marketing 1

secretariaatsbeheer:

secretariaat-talen 1

toegepaste informatica 1

SOCIAAL-AGOGlSCH WERK:

sociaal werk:

maatschappelijk werk 1

personeelswerk 1

sociaal-cultureel werk 1>

(Decr. 19-04-1995)

13° Provinciaal Hoger Instituut Antwerpen-Mechelen

Frankrijklei 25

2000 Antwerpen

Grondgebied: gemeente Antwerpen

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE:

communicatiebeheer:

bedrijfscommunicatie 1

pers en voorlichting 1

secretariaatsbeheer:

secretariaat-talen 1

ONDERWIJS:

opleiding secundair onderwijs-groep 1 1

(Decr. 16-04-1996)

Grondgebied: gemeente Mechelen

ONDERWIJS:

opleiding secundair onderwijs-groep 1 1

(Decr. 16-04-1996)

14° Handelshogeschool

Korte Nieuwstraat 33

2000 Antwerpen

Grondgebied: gemeente Antwerpen

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE:

handelswetenschappen 2

15° Provinciaal Hoger Technisch Instituut voor Scheikunde

Kronenburgstraat 47

2000 Antwerpen

Grondgebied: gemeente Antwerpen

INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE:

chemie:

biochemie 1

procestechnieken 1

chemie 1

GEZONDHEIDSZORG:

laboratorium en voedingstechnologie:

medische laboratoriumtechnologie 1

16° Hoger Instituut Sint-Lodewijk

Lombardenvest 52

2000 Antwerpen

Grondgebied: gemeente Antwerpen

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE:

bedrijfsbeheer:

expeditie, distributie en transport 1

financie- en verzekeringswezen 1

secretariaatsbeheer:

secretariaat-talen 1

toegepaste informatica 1

17° Vrije Technische School Technicum

Londenstraat 43

2000 Antwerpen

Grondgebied: gemeente Antwerpen

INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE:

audiovisuele techniek:

fotografie 1

elektriciteit:

elektronica 1

mechanica:

automechanica 1

18° Hoger Instituut voor Dramatische Kunst van het Gemeenschapsonderwijs Antwerpen

Studio Herman Teirlinck

Maarschalk Gerardstraat 4

2000 Antwerpen

Grondgebied: gemeente Antwerpen

MUZIEK EN DRAMATISCHE KUNST:

dramatische kunst:

kleinkunst 2

toneel 2

19° <Henry van de Velde-instituut Antwerpen - Hoger Instituut voor Architectuur- wetenschappen en Productontwikkeling van het Gemeenschapsonderwijs> Mutsaertstraat 31

2000 Antwerpen

Grondgebied: gemeente Antwerpen

ARCHITECTUUR:

architectuur 2

interieurarchitectuur 2

PRODUCTONTWIKKELING:

productontwikkeling 2

(Decr. 18-04-1995)

10° Hoger Instituut en Koninklijke Academie voor Schone Kunsten van het Gemeenschapsonderwijs

Mutsaertstraat 31

2000 Antwerpen

Grondgebied: gemeente Antwerpen

AUDIOVISUELE EN BEELDENDE KUNST:

beeldende kunst:

driedimensionale vormgeving 2

fotografie 2

grafische en reclamevormgeving 2

mode-, textiel- en toneelkostuumontwerpen 2

restauratie 2

vrije kunsten 2

11° Stedelijke Industriële Hogeschool Antwerpen

Paardenmarkt 94

2000 Antwerpen

Grondgebied: gemeente Antwerpen

INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE:

bouwkunde:

bouwkunde 2

landmeten 2

elektriciteit:

elektriciteit 2

elektronica 2

elektromechanica 2

12° Hoger Instituut voor Vertalers en Tolken van het Gemeenschapsonderwijs

Schildersstraat 41

2000 Antwerpen

Grondgebied: gemeente Antwerpen

TOEGEPASTE TAALKUNDE:

vertaalkunde:

tolk 2

vertaler 2

13° Provinciaal Hoger Instituut PIVA

Desguinlei 244

2018 Antwerpen

Grondgebied: gemeente Antwerpen

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE:

hotelbeheer 1

14° Koninklijk Conservatorium van het Gemeenschapsonderwijs

Desguinlei 25

2018 Antwerpen

Grondgebied: gemeente Antwerpen

MUZIEK EN DRAMATISCHE KUNST:

dramatische kunst:

toneel 2

woordkunst 2

<muziek:

instrument - zang 2

jazz en lichte muziek 2

muziektheorie - schriftuur 2>

(Decr. 08-07-1996)

15° Katholieke Vlaamse Hogeschool

Jozef De Bomstraat 11

2018 Antwerpen

Grondgebied: gemeente Antwerpen

GEZONDHEIDSZORG:

<logopedie en audiologie

logopedie 1

audiologie 1>

(Decr. 08-07-1996)

SOCIAAL-AGOGlSCH WERK:

sociaal werk:

assistent in de psychologie 1

TOEGEPASTE TAALKUNDE:

vertaalkunde:

tolk 2

vertaler 2

16° Jesode-Hatora en Beth-Jacob Normaalschool

L. Van Ruusbroecstraat 1234

2018 Antwerpen

Grondgebied: gemeente Antwerpen

ONDERWIJS:

opleiding secundair onderwijs-groep 1 1

(Decr. 16-04-1996)

17° Sint-Vincentiusinstituut voor Verpleegkunde

Mechelsesteenweg 161

2018 Antwerpen

Grondgebied: gemeente Antwerpen

GEZONDHEIDSZORG:

verpleegkunde:

sociale verpleegkunde 1

ziekenhuisverpleegkunde 1

vroedkunde 1

18° <Hoger Instituut SPM>

Nerviërsstraat 9

2018 Antwerpen

Grondgebied: gemeente Antwerpen

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE:

bedrijfsbeheer:

rechtspraktijk 1

secretariaatsbeheer:

medisch secretariaat 1

SOCIAAL-AGOGlSCH WERK:

orthopedagogie 1

(Decr. 19-04-1995)

19° Sint-Lucas Antwerpen <...>

Sint-Jozefstraat 35

2018 Antwerpen

Grondgebied: gemeente Antwerpen

AUDIOVISUELE EN BEELDENDE KUNST:

beeldende kunst:

driedimensionale vormgeving 2

grafische en reclamevormgeving 2

vrije kunsten 2

(Decr. 19-04-1995)

20° Antwerps Katholiek Hoger Instituut voor Verpleegkunde

Van Schoonbekestraat 143

2018 Antwerpen

Grondgebied: gemeente Antwerpen

GEZONDHEIDSZORG:

verpleegkunde:

kinderverpleegkunde 1

psychiatrische verpleegkunde 1

sociale verpleegkunde 1

ziekenhuisverpleegkunde 1

vroedkunde 1

21° Stedelijk Instituut voor Pedagogisch Hoger Onderwijs

Speerstraat 12

2020 Antwerpen

Grondgebied: gemeente Antwerpen

ONDERWIJS:

leraar kleuteronderwijs 1

leraar lager onderwijs 1

opleiding secundair onderwijs-groep 1 1

(Decr. 16-04-1996)

22° Heilig Pius X-instituut Normaalschool

VlldeOlympiadelaan 25

2020 Antwerpen

Grondgebied: gemeente Antwerpen

ONDERWIJS:

leraar lager onderwijs 1

opleiding secundair onderwijs-groep 1 1

(Decr. 16-04-1996)

23° Hogere Zeevaartschool

Noordkasteel Oost 6

2030 Antwerpen

Grondgebied: gemeente Antwerpen

INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE:

elektromechanica:

<scheepswerktuigkunde> 1 (Ned. en Fr.)

nautische wetenschappen 2 (Ned. en Fr.)

(Decr. 19-04-1995)

24° Hoger Instituut voor Verpleegkunde

Lange Beeldekensstraat 267

2060 Antwerpen

Grondgebied: gemeente Antwerpen

GEZONDHEIDSZORG:

verpleegkunde:

kinderverpleegkunde 1

sociale verpleegkunde 1

ziekenhuisverpleegkunde 1

vroedkunde 1

25° Instituut Sint-Maria

Sint-Willibrordusstraat 39

2060 Antwerpen

Grondgebied: gemeente Antwerpen

ONDERWIJS:

opleiding secundair onderwijs-groep 1 1

(Decr. 16-04-1996)

SOCIAAL-AGOGlSCH WERK:

orthopedagogie 1

AUDIOVISUELE EN BEELDENDE KUNST:

beeldende kunst:

driedimensionale vormgeving 2

grafische en reclamevormgeving 2

vrije kunsten 2

26° Sint-Eligiusinstituut

Van Helmontstraat 29

2060 Antwerpen

Grondgebied: gemeente Antwerpen

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE:

bedrijfsbeheer:

accountancy-fiscaliteit 1

marketing 1

secretariaatsbeheer:

secretariaat-talen 1

27° Hoger Technisch Instituut van het Gemeenschapsonderwijs

Ruggeveldlaan 496

2100 Antwerpen

Grondgebied: gemeente Antwerpen

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE:

bedrijfsbeheer:

accountancy-fiscaliteit 1

financie- en verzekeringswezen 1

toegepaste informatica 1

ONDERWIJS:

opleiding secundair onderwijs-groep 1 1

(Decr. 16-04-1996)

Grondgebied: gemeente Turnhout

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE:

toegepaste informatica 1

28° Vrij Technisch Instituut van Borgerhout

Prins Leopoldstraat 4751

2140 Antwerpen

Grondgebied: gemeente Antwerpen

ONDERWIJS:

opleiding secundair onderwijs-groep 1 1

(Decr. 16-04-1996)

INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE:

elektromechanica:

bedrijfsmechanisatie 1

meet en regeltechniek 1

elektromechanica 1

29°<Hoger Instituut voor Kinesitherapie en Ergotherapie>

Van Aertselaerstraat 31

2170 Antwerpen

Grondgebied: gemeente Antwerpen

GEZONDHEIDSZORG:

fysische behandelingen:

ergotherapie 1

kinesitherapie 1

(Decr. 19-04-1995)

30° Onze-Lieve-Vrouwinstituut Normaalschool

Grotesteenweg 489

2600 Antwerpen

Grondgebied: gemeente Antwerpen

ONDERWIJS:

leraar kleuteronderwijs 1

leraar lager onderwijs 1

opleiding secundair onderwijs-groep 1 1

(Decr. 16-04-1996)

31° Katholieke Industriële Hogeschool Anwerpen

Salesianenlaan 30

2660 Antwerpen

Grondgebied: gemeente Antwerpen

INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE:

chemie:

biochemie 1

procestechnieken 1

chemie 1

chemie:

biochemie 2

chemie 2

elektriciteit:

elektriciteit 2

elektronica 2

elektromechanica 2

GEZONDHEIDSZORG:

laboratorium- en voedingstechnologie:

medische laboratoriumtechnologie I

32° Provinciale Technische Scholen

Beukenlaan 44/1

2850 Boom

Grondgebied: gemeente Boom

INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE:

elektromechanica:

<...>

klimatisatie 1

onderhoudstechnieken 1

(Decr. 19-04-1995)

33° Sint-Norbertusinstituut voor Verpleegkunde

Rooienberg 23

2570 Duffel

Grondgebied: gemeente Duffel

GEZONDHEIDSZORG:

verpleegkunde:

psychiatrische verpleegkunde 1

ziekenhuisverpleegkunde 1

vroedkunde 1

34° Hoger Instituut voor Economische Wetenschappen

Technische Schoolstraat 52

2440 Geel

Grondgebied: gemeente Geel

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE:

bedrijfsbeheer:

accountancy-fiscaliteit 1

expeditie, distributie en transport 1

financie- en verzekeringswezen 1

secretariaatsbeheer:

secretariaat-talen 1

toegepaste informatica I

35°  Hoger Instituut voor Sociale Studies

Technische Schoolstraat 52

2440 Geel

Grondgebied: gemeente Geel

SOCIAAL-AGOGlSCH WERK:

sociaal werk:

maatschappelijk werk 1

personeelswerk 1

sociaal-cultureel werk 1

36° Katholieke Industriële Hogeschool der Kempen

Technische Schoolstraat 52

2440 Geel

Grondgebied: gemeente Geel

INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE:

elektriciteit:

elektriciteit 2

elektronica 2

elektromechanica 2

BIOTECHNIEK:

landbouw- en biotechnologie 1

landbouw- en biotechnologie:

landbouw 2

landbouw- en voedingsindustrieën 2

tuinbouw 2

37° Hoger Instituut voor Technische en Paramedische Wetenschappen

Technische Schoolstraat 52

2440 Geel

Grondgebied: gemeente Geel

GEZONDHEIDSZORG:

fysische behandelingen:

orthopedie 1

laboratorium- en voedingstechnologie:

medische laboratoriumtechnologie 1

INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE:

chemie:

milieuzorg 1

procestechnieken 1

chemie 1

38° Hoger Instituut voor Technische Wetenschappen

Technische Schoolstraat 52

2440 Geel

Grondgebied: gemeente Geel

INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE:

elektriciteit:

elektronica 1

elektromechanica:

bedrijfsmechanisatie 1

elektromechanica 1

klimatisatie 1

meet en regeltechniek 1

onderhoudstechnieken 1

logistieke technologie 1

39° Hoger Pedagogisch Instituut van het Gemeenschapsonderwijs

Berlaarsestraat 31

2500 Lier

Grondgebied: gemeente Lier

ONDERWIJS:

leraar kleuteronderwijs 1

leraar lager onderwijs 1

opleiding secundair onderwijs-groep 1 1

(Decr. 16-04-1996)

40° <Hoger Instituut voor Dans en Danspedagogie van het Gemeenschapsonderwijs

Isabellalei 83

2018 Antwerpen

Grondgebied: gemeente Lier

MUZIEK EN DRAMATISCHE KUNST:

dans 1>

(Decr. 19-04-1995)

41° Sint-Aloysiusinstituut voor Verpleegkunde

Kolveniersvest 24

2500 Lier

Grondgebied: gemeente Lier

GEZONDHEIDSZORG:

verpleegkunde:

kinderverpleegkunde 1

sociale verpleegkunde 1

ziekenhuisverpleegkunde 1

vroedkunde 1

42° Hoger Instituut voor Paramedische Beroepen van het Gemeenschapsonderwijs

Augustijnenstraat 92

2800 Mechelen

Grondgebied: gemeente Mechelen

GEZONDHEIDSZORG:

verpleegkunde:

sociale verpleegkunde 1

ziekenhuisverpleegkunde 1

43° Hoger Instituut Coloma

Colomalaan 1

2800 Mechelen

Grondgebied: gemeente Mechelen

ARCHITECTUUR:

interieurvormgeving 1

GEZONDHEIDSZORG:

fysische behandelingen:

kinesitherapie 1

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE:

beheer, toerisme en recreatie 1

44° Hoger Handels en Taleninstituut OnzeLieveVrouw van de Ham

Lange Ridderstraat 44

2800 Mechelen

Grondgebied: gemeente Mechelen

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE:

bedrijfsbeheer

accountancy-fiscaliteit 1

expeditie, distributie en transport 1

communicatiebeheer:

bedrijfscommunicatie I

pers en voorlichting 1

secretariaatsbeheer:

secretariaat-talen 1

ONDERWIJS:

opleiding secundair onderwijs-groep 1 1

(Decr. 16-04-1996)

45° Stedelijk Instituut voor Technisch Onderwijs

Leopoldstraat 42

2800 Mechelen

Grondgebied: gemeente Mechelen

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE:

bedrijfsbeheer:

accountancy-fiscaliteit 1

financie- en verzekeringswezen 1

secretariaatsbeheer:

secretariaat-talen 1

INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE:

bouw:

vastgoed 1

chemie:

biochemie 1

milieuzorg 1

procestechnieken 1

elektriciteit:

elektronica 1

<...>

(Decr. 19-04-1995)

ONDERWIJS:

opleiding secundair onderwijs-groep 1 1

(Decr. 16-04-1996)

46° Stedelijke Industriële Hogeschool Mechelen

Leopoldstraat 42

2800 Mechelen

Grondgebied: gemeente Mechelen

INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

chemie:

chemie 2

elektriciteit:

elektriciteit 2

elektronica 2

47° Katholieke Industriële Hogeschool De Nayer - Mechelen

Jan De Nayerlaan 5

2800 Sint-Katelijne-Waver

Grondgebied: gemeente Sint-Katelijne-Waver

INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE:

elektromechanica:

meet en regeltechniek 1

bouwkunde:

bouwkunde 2

landmeten 2

chemie:

biochemie 2

chemie 2

elektriciteit:

elektriciteit 2

elektronica 2

elektromechanica 2

48° Instituut voor Katholiek Pedagogisch Hoger Onderwijs Onze-Lieve-Vrouw-Waver Mechelen

Bosstraat 9

2861 Sint-Katelijne-Waver

Grondgebied: gemeente Sint-Katelijne-Waver

ONDERWIJS:

leraar kleuteronderwijs 1

leraar lager onderwijs 1

opleiding secundair onderwijs-groep 1 1

(Decr. 16-04-1996)

Grondgebied: gemeente Mechelen

ONDERWIJS:

leraar lager onderwijs 1

(Decr. 16-04-1996)

49° Hoger Instituut van het Gemeenschapsonderwijs

de Merodelei 220

2300 Turnhout

Grondgebied: gemeente Turnhout

INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE:

chemie:

biochemie 1

milieuzorg 1

chemie 1

grafische bedrijven:

boekbedrijf 1

grafische bedrijven 1

<...>

(Decr. 19-04-1995)

50° Stedelijk Hoger Handelsinstituut

Begijnendreef 25

2300 Turnhout

Grondgebied: gemeente Turnhout

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE:

bedrijfsbeheer:

accountancy-fiscaliteit 1

financie- en verzekeringswezen 1

marketing 1

secretariaatsbeheer:

secretariaat-talen 1

51° Instituut Sint-Elisabeth

Herentalsstraat 66

2300 Turnhout

Grondgebied: gemeente Turnhout

GEZONDHEIDSZORG:

verpleegkunde:

kinderverpleegkunde 1

psychiatrische verpleegkunde 1

sociale verpleegkunde 1

ziekenhuisverpleegkunde 1

vroedkunde 1

52° Heilig Grafinstituut

Patersstraat 26

2300 Turnhout

Grondgebied: gemeente Turnhout

ONDERWIJS:

leraar lager onderwijs 1

opleiding secundair onderwijs-groep 1 1

(Decr. 16-04-1996)

53° Kardinaal van Roey-instituut

Markt 19

2290 Vorselaar

Grondgebied: gemeente Vorselaar

ONDERWIJS:

leraar kleuteronderwijs 1

leraar lager onderwijs 1

opleiding secundair onderwijs-groep 1 1

(Decr. 16-04-1996)

54° Gesubsidieerde Vrije Normaalschool

Turnhoutsebaan 400

2110 Wijnegem

Grondgebied: gemeente Wijnegem

ONDERWIJS:

leraar kleuteronderwijs 1

leraar lager onderwijs 1

(Decr. 16-04-1996)

55° Hoger Instituut voor Sociaal en Kultureel Werk - Arbeidershogeschool

Brogniezstraat 46

1070 Brussel

Grondgebied: de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

SOCIAAL-AGOGlSCH WERK:

sociaal werk:

maatschappelijke advisering 1

maatschappelijk werk 1

sociaal-cultureel werk 1

56° Provinciaal Instituut voor Voedingsindustrieën en Toerisme

Emile Gryzonlaan 1

1070 Brussel

Grondgebied: de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE:

beheer, toerisme en recreatie 1

communicatiebeheer:

public relations 1

hotelbeheer 1

57° Provinciaal Hoger Instituut voor Tuinbouw en Scheikunde

Emile Gryzonlaan 1

1070 Brussel

Grondgebied: de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

ARCHITECTUUR:

<landschap en tuinarchitectuur> 1

(Decr. 19-04-1995)

GEZONDHEIDSZORG:

laboratorium en- voedingstechnologie:

farmaceutische en biologische technieken 1

voedings- en dieetkunde 1

58° Industriële Hogeschool van het Gemeenschapsonderwijs

Nijverheidskaai 170

1070 Brussel

Grondgebied: de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE:

toegepaste informatica 1

INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE:

elektriciteit:

elektriciteit 2

elektronica 2

mechanica 2

59° Hoger Instituut voor Verpleegkunde en Kinesitherapie

Campus Nieuwland 198

1000 Brussel

Grondgebied: de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

GEZONDHEIDSZORG:

fysische behandelingen:

kinesitherapie 1

verpleegkunde:

ziekenhuisverpleegkunde 1

60° Guardini-instituut voor Pedagogisch Hoger Onderwijs

Moutstraat 1923

1000 Brussel

Grondgebied: de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

ONDERWIJS:

leraar kleuteronderwijs 1

leraar lager onderwijs 1

opleiding secundair onderwijs-groep 1

(Decr. 16-04-1996)

61° <Hogeschool voor Audiovisuele Communicatie RITS>

Naamsestraat 54

1000 Brussel

Grondgebied: de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE:

audiovisuele techniek:

assistentie 1

beeldgeluidmontage 1

cinematografie 1

AUDIOVISUELE EN BEELDENDE KUNST:

audiovisuele kunst:

animatie 2

medium 2

MUZIEK EN DRAMATISCHE KUNST:

dramatische kunst:

toneel 2

(Decr. 19-04-1995)

62° Sint-Thomas-instituut - Normaalschool

Nieuwland 198

1000 Brussel

Grondgebied: de gemeenten van het Brussels hoofdstedelijk Gewest

ONDERWIJS:

leraar lager onderwijs 1

opleiding secundair onderwijs-groep 1 1

(Decr. 16-04-1996)

63° Koninklijk Muziekconservatorium van het Gemeenschapsonderwijs

Regentschapsstraat 30

1000 Brussel

Grondgebied: de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

MUZIEK EN DRAMATISCHE KUNST:

dramatische kunst:

woordkunst 2

toneel 2

<muziek:

instrument - zang 2

jazz en lichte muziek 2

muziektheorie - schriftuur 2>

(Decr. 08-07-1996)

64° Economische Hogeschool Sint-Aloysius

Stormstraat 2

1000 Brussel

Grondgebied: de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE:

handelsingenieur 2

handelswetenschappen 2

65° Hoger Pedagogisch Instituut van het Gemeenschapsonderwijs Brussel (Laken)

Karel Bogaerdstraat 4

1020 Brussel

Grondgebied: de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE:

secretariaatsbeheer:

secretariaat-talen 1

ONDERWIJS:

leraar kleuteronderwijs 1

leraar lager onderwijs 1

opleiding secundair onderwijs-groep 1 1

(Decr. 16-04-1996)

66° Erasmushogeschool van het Gemeenschapsonderwijs

Trierstraat 84 bus 11

1040 Brussel

Grondgebied: de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE:

bestuurskunde 2

handelswetenschappen 2

TOEGEPASTE TAALKUNDE:

vertaalkunde:

tolk 2

vertaler 2

67° Hoger Instituut van de Demergouw van het Gemeenschapsonderwijs

Boudewijnvest 3

3290 Diest

Grondgebied: gemeente Diest

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE:

bedrijfsbeheer:

accountancy-fiscaliteit 1

financie- en verzekeringswezen 1

secretariaatsbeheer:

secretariaat-talen 1

SOCIAAL-AGOGlSCH WERK:

sociaal werk:

maatschappelijk werk 1

personeelswerk 1

<INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

chemie:

chemie 1>

(Decr. 19-04-1995)

68° Katholiek Pedagogisch Hoger Onderwijs, Diest-Tienen

Demerstraat 12

3290 Diest

Grondgebied: gemeente Diest

ONDERWIJS:

leraar kleuteronderwijs 1

leraar lager onderwijs 1

(Decr. 16-04-1996)

Grondgebied: gemeente Tienen

ONDERWIJS:

leraar lager onderwijs 1

(Decr. 16-04-1996)

69° Instituut voor Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie "Parnas"

Stationsstraat 301

1700 Dilbeek

Grondgebied: gemeente Dilbeek

GEZONDHEIDSZORG:

optiek en optometrie

fysische behandelingen:

ergotherapie 1

kinesitherapie 1

(Decr. 14-07-1998)

ONDERWIJS:

opleiding secundair onderwijs-groep 1 1

(Decr. 16-04-1996)

SOCIAAL-AGOGlSCH WERK:

orthopedagogie 1

70° Instituut voor Economisch en Sociaal Hoger Onderwijs

Gen. de Gaullelaan 46

1050 Brussel

Grondgebied: de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE:

communicatiebeheer:

public relations 1

71° Instituut voor Economisch en Sociaal Hoger Onderwijs

Koninklijke Baan 5

8420 De Haan

Grondgebied: gemeente De Haan

SOCIAAL-AGOGlSCH WERK:

sociaal werk:

maatschappelijk werk 1

72° Hoger Instituut voor Verpleegkunde Brussel van het Gemeenschapsonderwijs

Laarbeeklaan 121

1090 Brussel

Grondgebied: de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

GEZONDHEIDSZORG:

verpleegkunde:

kinderverpleegkunde 1

sociale verpleegkunde 1

ziekenhuisverpleegkunde 1

vroedkunde 1

73° Lemmensinstituut Fioger Instituut voor Muziek en Woord

Herestraat 53

3000 Leuven

Grondgebied: gemeente Leuven

ONDERWIJS:

opleiding secundair onderwijs-groep 1 1

(Decr. 16-04-1996)

MUZIEK EN DRAMATISCHE KUNST:

dramatische kunst:

woordkunst 2

<muziek:

instrument - zang 2

jazz en lichte muziek 2

muziektheorie - schriftuur 2>

(Decr. 08-07-1996)

74° Sint-Elisabethinstituut voor Verpleegkunde

Kapucijnenvoer 39

3000 Leuven

Grondgebied: gemeente Leuven

GEZONDHEIDSZORG:

verpleegkunde:

kinderverpleegkunde 1

psychiatrische verpleegkunde 1

sociale verpleegkunde 1

ziekenhuisverpleegkunde 1

vroedkunde 1

75° Rega School

Sint Maartensstraat 55D

3000 Leuven

Grondgebied: gemeente Leuven

GEZONDHEIDSZORG:

laboratorium en voedingstechnologie:

medische laboratoriumtechnologie 1

voedings en dieetkunde 1

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE:

secretariaatsbeheer:

medisch secretariaat 1

toegepaste informatica 1

INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE:

chemie:

biochemie 1

chemie 1

milieuzorg 1

procestechnieken 1

76° Provinciale Normaalschool

Tiensevest 60

3000 Leuven

Grondgebied: gemeente Leuven

ONDERWIJS:

leraar kleuteronderwijs 1

leraar lager onderwijs 1

(Decr. 16-04-1996)

Grondgebied: gemeente Tienen

ONDERWIJS:

opleiding secundair onderwijs-groep 1 1

(Decr. 16-04-1996)

77° Katholieke Industriële Hogeschool Groep T Leuven

Vuurkruisenlaan 4

3000 Leuven

Grondgebied: gemeente Leuven

INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE:

chemie:

biochemie 2

chemie 2

elektriciteit:

elektriciteit 2

elektronica 2

elektromechanica 2

78° Sociale Hogeschool Heverlee

Groeneweg 151

3001 Leuven

Grondgebied: gemeente Leuven

SOCIAAL-AGOGlSCH WERK:

sociaal werk:

maatschappelijk werk 1

personeelswerk 1

sociaal-cultureel werk 1

syndicaal werk 1

79° Hoger Technisch Instituut Heilig Hart

Hertogstraat 290

3001 Leuven

Grondgebied: gemeente Leuven

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE:

bedrijfsbeheer:

accountancy-fiscaliteit 1

marketing 1

secretariaatsbeheer:

secretariaat-talen 1

ONDERWIJS:

opleiding secundair onderwijs-groep 1 1

(Decr. 16-04-1996)

80° Heilig-Hart-instituut Normaalschool

Naamsesteenweg 355

3001 Leuven

Grondgebied: gemeente Leuven

ONDERWIJS:

leraar kleuteronderwijs 1

leraar lager onderwijs 1

opleiding secundair onderwijs-groep 1 1

(Decr. 16-04-1996)

81° Hoger Technisch Instituut Kardinaal Mercier

d?Anethanstraat 33

1030 Brussel

Grondgebied: de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE:

mechanica:

automechanica 1

mechanica 1

82° Vlaamse Economische Hogeschool

Koningsstraat 336

1210 Brussel

Grondgebied: de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE:

handelswetenschappen 2

TOEGEPASTE TAALKUNDE:

vertaalkunde:

tolk 2

vertaler 2

83° Sint-Lukas Hoger Instituut voor Binnenhuisarchitectuur en Bouw

Paleizenstraat 70

1210 Brussel

Grondgebied: de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

ARCHITECTUUR:

interieurvormgeving 1

INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE:

bouw 1

84° Sint-Lukas Hoger Instituut voor Beeldende Kunsten

Paleizenstraat 70

1210 Brussel

Grondgebied: de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

AUDIOVISUELE EN BEELDENDE KUNST:

audiovisuele kunst:

animatie 2

medium 2

beeldende kunst:

fotografie 2

grafische en reclamevormgeving 2

vrije kunsten 2

85° Hoger Instituut voor Maatschappelijk en Cultureel Werk

Poststraat 111

1210 Brussel

Grondgebied: de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

SOCIAAL-AGOGlSCH WERK:

sociaal werk:

maatschappelijk werk 1

personeelswerk 1

sociaal-cultureel werk 1

86° Hoger Onderwijs Imelda-instituut

Ninoofsesteenweg 132

1080 Brussel

Grondgebied: de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

ARCHITECTUUR:

interieurvormgeving 1

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE:

bedrijfsbeheer:

accountancy-fiscaliteit 1

marketing 1

secretariaatsbeheer:

secretariaat-talen 1

AUDIOVISUELE EN BEELDENDE KUNST:

plastische kunsten 1

87° de HORTECO, Hoger Ecologisch Instituut van het Gemeenschapsonderwijs

Bavaylei 116

1800 Vilvoorde

Grondgebied: gemeente Vilvoorde

ARCHITECTUUR:

landschap en tuinvormgeving 1

INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE:

chemie:

milieuzorg 1

88° Radio en Filmtechnisch Instituut

Victor Rousseaulaan 75

1190 Brussel

Grondgebied: de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE:

toegepaste informatica 1

INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE:

audiovisuele techniek:

cinematografie 1

fotografie 1

elektriciteit:

elektronica 1

89° Hoger Instituut van het Gemeenschapsonderwijs Wemmel-Brugge

Zijp 14-16

1780 Wemmel

Grondgebied: gemeente Wemmel

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE:

communicatiebeheer:

public relations 1

hotelbeheer 1

GEZONDHEIDSZORG:

laboratorium- en voedingstechnologie:

medische laboratoriumtechnologie 1

ONDERWIJS:

opleiding secundair onderwijs-groep 1 1

(Decr. 16-04-1996)

90° Hoger Instituut van het Gemeenschapsonderwijs Wemmel-Brugge

Rijselstraat 5

8000 Brugge

Grondgebied: gemeente Brugge

GEZONDHEIDSZORG:

laboratorium en voedingstechnologie:

medische laboratoriumtechnologie I

91° Katholiek Instituut Hoger Onderwijs Limburg

Universitaire Campus Gebouw B

3590 Diepenbeek

Grondgebied: gemeente Diepenbeek

GEZONDHEIDSZORG:

laboratorium- en voedingstechnologie:

medische laboratoriumtechnologie 1

INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE:

chemie:

biochemie I

milieuzorg 1

procestechnieken 1

chemie 1

elektriciteit:

elektronica 1

elektromechanica:

bedrijfsmechanisatie 1

klimatisatie 1

meet en regeltechniek 1

onderhoudstechnieken 1

92° Provinciaal Hoger Architectuurinstituut

Universitaire Campus Gebouw E

3590 Diepenbeek

Grondgebied: gemeente Diepenbeek

ARCHITECTUUR:

architectuur 2

interieurarchitectuur 2

93° Katholieke Industriële Hogeschool voor Limburg

Universitaire Campus Gebouw B

3590 Diepenbeek

Grondgebied: gemeente Diepenbeek

INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE:

chemie:

chemie 2

biochemie 2

elektriciteit:

elektriciteit 2

elektronica 2

elektromechanica 2

94° Hoger Handels en Taleninstituut

Collegelaan 9

3600 Genk

Grondgebied: gemeente Genk

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE:

bedrijfsbeheer:

accountancy-fiscaliteit 1

marketing I

milieu-administratie 1

secretariaatsbeheer:

zakelijk vertalen en tolken 1

secretariaat-talen 1

95° Bisschoppelijke Normaalschool "J.B. De la Salle"

Hasseltweg 383

3600 Genk

Grondgebied: gemeente Genk

ONDERWIJS:

leraar lager onderwijs 1

(Decr. 16-04-1996)

Grondgebied: gemeente Maasmechelen

ONDERWIJS:

leraar lager onderwijs 1

(Decr. 16-04-1996)

96° Stedelijk Hoger Instituut voor Visuele Communicatie en Vormgeving

Weg naar As 50

3600 Genk

Grondgebied: gemeente Genk

AUDIOVISUELE EN BEELDENDE KUNST:

audiovisuele kunst:

animatie 2

medium 2

beeldende kunst:

fotografie 2

grafische en reclamevormgeving 2

productdesign 2

97° Hoger Instituut voor Verpleegkunde Maria Theresia

Weg naar As 62

3600 Genk

Grondgebied: gemeente Genk

GEZONDHEIDSZORG:

verpleegkunde:

kinderverpleegkunde 1

psychiatrische verpleegkunde 1

sociale verpleegkunde 1

ziekenhuisverpleegkunde 1

vroedkunde 1

98° Provinciale Middelbare Normaalschool

Elfde Liniestraat 24

3500 Hasselt

Grondgebied: gemeente Hasselt

ONDERWIJS:

opleiding secundair onderwijs-groep 1 1

(Decr. 16-04-1996)

99° Provinciaal Hoger Instituut voor Kunstonderwijs

Elfde Liniestraat 25

3500 Hasselt

Grondgebied: gemeente Hasselt

AUDIOVISUELE EN BEELDENDE KUNST:

beeldende kunst:

driedimensionale vormgeving 2

grafische en reclamevormgeving 2

vrije kunsten 2

100° Provinciaal Hoger Handelsinstituut

Elfde Liniestraat 26

3500 Hasselt

Grondgebied: gemeente Hasselt

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE

bedrijfsbeheer:

accountancy-fiscaliteit 1

financie- en verzekeringswezen 1

toegepaste informatica 1

<Grondgebied: gemeente Tongeren>

(Decr. 08-07-1996)

BIOTECHNIEK:

landbouw en biotechnologie 1

l0l° Provinciaal Instituut voor Hoger Onderwijs

Elfde Liniestraat 26

3500 Hasselt

Grondgebied: gemeente Hasselt

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE:

bedrijfsbeheer:

marketing 1

secretariaatsbeheer:

medisch secretariaat 1

secretariaat-talen 1

102° Normaalschool Kindsheid Jesu

Kempensesteenweg 400

3500 Hasselt

Grondgebied: gemeente Hasselt

ONDERWIJS:

leraar kleuteronderwijs 1

leraar lager onderwijs 1

(Decr. 16-04-1996)

103° Industriële Hogeschool van het Gemeenschapsonderwijs Limburg

Maastrichterstraat 100

3500 Hasselt

Grondgebied: gemeente Hasselt

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE:

toegepaste informatica 1

INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE:

elektriciteit:

elektronica 1

elektromechanica:

onderhoudstechnieken 1

<...>

bouwkunde 2

elektriciteit:

elektronica 2

elektriciteit 2

verpakking en conditionering 2

Grondgebied: gemeente Turnhout

INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE:

elektriciteit:

elektronica 1

Grondgebied: gemeente Mol

INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE:

kernenergie 2

(Decr. 19-04-1995)

104° Katholiek Instituut voor Pedagogisch en Sociaal Hoger Onderwijs

Oude Luikerbaan 79

3500 Hasselt

Grondgebied: gemeente Hasselt

ONDERWIJS:

opleiding secundair onderwijs-groep 1 1

(Decr. 16-04-1996)

SOCIAAL-AGOGlSCH WERK:

orthopedagogie 1

l05° Hoger Instituut voor Verpleegkunde Mater Salvatoris

Salvatorstraat 20

3500 Hasselt

Grondgebied: gemeente Hasselt

GEZONDHEIDSZORG:

verpleegkunde:

psychiatrische verpleegkunde 1

ziekenhuisverpleegkunde 1

106°  Provinciaal Hoger Instituut voor Verpleegkunde

Stadsomvaart 94

3500 Hasselt

Grondgebied: gemeente Hasselt

GEZONDHEIDSZORG

fysische behandelingen:

ergotherapie 1

kinesitherapie 1

verpleegkunde:

kinderverpleegkunde 1

psychiatrische verpleegkunde 1

sociale verpleegkunde 1

ziekenhuisverpleegkunde 1

vroedkunde 1

l07° <Hoger Onderwijsinstituut voor Bedrijfsopleidingen van het Gemeenschapsonderwijs Hasselt>

Vildersstraat 3B

3500 Hasselt

Grondgebied: gemeente Hasselt

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE:

bedrijfsbeheer:

<financie- en verzekeringswezen>

beheer, toerisme en recreatie 1

communicatiebeheer:

bedrijfscommunicatie 1

pers en voorlichting 1

(Decr. 19-04-1995)

108° Hoger Pedagogisch Instituut van het Gemeenschapsonderwijs

Vildersstraat 5

3500 Hasselt

Grondgebied: gemeente Hasselt

ONDERWIJS:

leraar kleuteronderwijs 1

leraar lager onderwijs 1

opleiding secundair onderwijs-groep 1 1

(Decr. 16-04-1996)

109° Hogere Handelsschool Aalst Hoger Economisch en Pedagogisch Instituut van het Gemeenschapsonderwijs Keizersplein 19

9300 Aalst

Grondgebied: gemeente Aalst

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE:

bedrijfsbeheer:

accountancy-fiscaliteit 1

financie- en verzekeringswezen 1

secretariaatsbeheer:

secretariaat-talen 1

toegepaste informatica 1

ONDERWIJS:

opleiding secundair onderwijs-groep 1 1

(Decr. 16-04-1996)

110° Sint-Augustinusinstituut voor Verpleegkunde

Leopoldlaan 9

9300 Aalst

Grondgebied: gemeente Aalst

GEZONDHEIDSZORG:

verpleegkunde:

ziekenhuisverpleegkunde 1

111° Vrij Technisch Instituut

Vakschoolstraat 41

9300 Aalst

Grondgebied: gemeente Aalst

INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE:

bouw:

bouw 1

vastgoed 1

confectie 1

elektromechanica:

bedrijfsmechanisatie 1

medische instrumentatie 1

meet en regeltechniek 1

Grondgebied: gemeente Wetteren

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE:

secretariaatsbeheer:

medisch secretariaat 1

112° Gesubsidieerde Vrije Normaalschool

Stationsstraat 1

9308 Aalst

Grondgebied: gemeente Aalst

ONDERWIJS:

leraar kleuteronderwijs 1

leraar lager onderwijs 1

(Decr. 16-04-1996)

113° Vrij Hoger Handelsinstituut

Lodewijk Dosfelstraat 26

9200 Dendermonde

Grondgebied: gemeente Dendermonde

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE:

bedrijfsbeheer:

accountancy-fiscaliteit 1

l14° Instituut Sint-Vincentius a Paulo

Moeie 18

9900 Eeklo

Grondgebied: gemeente Eeklo

GEZONDHEIDSZORG:

verpleegkunde:

ziekenhuisverpleegkunde 1

115° Gesubsidieerde Vrije Normaalschool

Zuidmoerstraat 125

9900 Eeklo

Grondgebied: gemeente Eeklo

ONDERWIJS:

leraar kleuteronderwijs 1

leraar lager onderwijs 1

opleiding secundair onderwijs-groep 1 1

(Decr. 16-04-1996)

116° Koninklijke Academie voor Schone Kunsten

Academiestraat 2

9000 Gent

Grondgebied: gemeente Gent

AUDIOVISUELE EN BEELDENDE KUNST:

audiovisuele kunst:

animatie 2

medium 2

beeldende kunst:

driedimensionale vormgeving 2

fotografie 2

grafische en reclamevormgeving 2

mode-, textiel- en toneelkostuumontwerpen 2

vrije kunsten 2

117° Stedelijk Hoger Instituut voor Pedagogische en Sociale Studie "Edward Anseele"

Bevelandstraat 22

9000 Gent

Grondgebied: gemeente Gent

GEZONDHEIDSZORG:

verpleegkunde:

sociale verpleegkunde 1

ziekenhuisverpleegkunde 1

ONDERWIJS:

opleiding secundair onderwijs-groep 1 1

(Decr. 16-04-1996)

SOCIAAL-AGOGlSCH WERK:

sociaal werk:

maatschappelijk werk 1

personeelswerk 1

sociaal-cultureel werk 1

118° Provinciale Hogeschool voor Vertalers en Tolken

Brusselsepoortstraat 93

9000 Gent

Grondgebied: gemeente Gent

TOEGEPASTE TAALKUNDE:

vertaalkunde:

tolk 2

vertaler 2

119° Katholieke Industriële Hogeschool OostVlaanderen

Gebr. Desmetstraat 1

9000 Gent

Grondgebied: gemeente Gent

INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE:

bouwkunde:

bouwkunde 2

landmeten 2

chemie:

biochemie 2

chemie 2

elektriciteit:

elektriciteit 2

elektronica 2

elektromechanica 2

Grondgebied: gemeente Aalst

INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE:

lste cyclus industriële wetenschappen

120° Hoger Instituut Sint-Lieven

Gildestraat 17

9000 Gent

Grondgebied: gemeente Gent

GEZONDHEIDSZORG:

laboratorium- en voedingstechnologie

farmaceutische en biologische technieken 1

medische laboratoriumtechnologie 1

INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE:

chemie:

biochemie 1

milieuzorg 1

chemie 1

elektriciteit:

elektronica 1

mechanica:

mechanica 1

121° Provinciaal Instituut voor Hoger Onderwijs

Henleykaai 84

9000 Gent

Grondgebied: gemeente Gent

GEZONDHEIDSZORG:

verpleegkunde:

sociale verpleegkunde 1

ziekenhuisverpleegkunde 1

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE:

bedrijfsbeheer:

accountancy-fiscaliteit 1

expeditie, distributie en transport 1

financie- en verzekeringswezen 1

secretariaatsbeheer:

zakelijk vertalen en tolken 1

secretariaat-talen 1

122° Koninklijk Muziekconservatorium van het Gemeenschapsonderwijs

Hoogpoort 64

9000 Gent

Grondgebied: gemeente Gent

MUZIEK EN DRAMATISCHE KUNST:

dramatische kunst:

toneel 2

woordkunst 2

<muziek:

instrument - zang 2

jazz en lichte muziek 2

muziektheorie - schriftuur 2>

(Decr. 08-07-1996)

123° Stedelijk Hoger Pedagogisch Instituut

Jozef Kluyskensstraat 2

9000 Gent

Grondgebied: gemeente Gent

ONDERWIJS:

leraar kleuteronderwijs 1

leraar lager onderwijs 1

(Decr. 16-04-1996)

124° Stedelijk Hoger Instituut voor Paramedische Beroepen "De oude Bijlocke"

Jozef Kluyskensstraat 4

9000 Gent

Grondgebied: gemeente Gent

GEZONDHEIDSZORG:

fysische behandelingen:

ergotherapie 1

kinesitherapie 1

125° Stedelijk Hoger Architectuurinstituut "De Bijloke"

Jozef Kluyskensstraat 6

9000 Gent

Grondgebied: gemeente Gent

ARCHITECTUUR:

interieurvormgeving 1

126° Hoger Instituut voor Pedagogisch en Sociaal Hoger Onderwijs van het Gemeenschapsonderwijs

K.L. Ledeganckstraat 8

9000 Gent

Grondgebied: gemeente Gent

ONDERWIJS:

leraar kleuteronderwijs 1

leraar lager onderwijs 1

opleiding secundair onderwijs-groep 1 1

(Decr. 16-04-1996)

SOCIAAL-AG0GI5CH WERK:

orthopedagogie 1

127° Vesalius Hoger Economisch en Paramedisch Instituut van het Gemeenschapsonderwijs

Keramiekstraat 80

9000 Gent

Grondgebied: gemeente Gent

GEZONDHEIDSZORG:

<logopedie en audiologie

logopedie 1

audiologie 1>

verpleegkunde:

kinderverpleegkunde 1

sociale verpleegkunde 1

ziekenhuisverpleegkunde 1

laboratorium- en voedingstechnologie:

voedings- en dieetkunde 1

(Decr. 08-07-1996)

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE:

secretariaatsbeheer:

medisch secretariaat 1

Grondgebied: gemeente Ronse

GEZONDHEIDSZORG:

verpleegkunde:

ziekenhuisverpleegkunde 1 (Ned. en Fr.)

128° Instituut voor Verpleegkunde Sint-Geertruid

Kortrijksesteenweg 1024

9000 Gent

Grondgebied: gemeente Cent

GEZONDHEIDSZORG:

verpleegkunde:

kinderverpleegkunde 1

psychiatrische verpleegkunde 1

sociale verpleegkunde 1

ziekenhuisverpleegkunde 1

vroedkunde 1

129° Crombeeninstituut

Leeuwstraat 1

9000 Gent

Grondgebied: gemeente Gent

ONDERWIJS:

leraar kleuteronderwijs 1

leraar lager onderwijs 1

(Decr. 16-04-1996)

130° Industriële Hogeschool van het Gemeenschapsonderwijs B.M.E.

Schoonmeersstraat 52

9000 Gent

Grondgebied: gemeente Gent

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE:

bedrijfsbeheer:

accountancy-fiscaliteit 1

marketing 1

secretariaatsbeheer:

secretariaat-talen 1

toegepaste informatica 1

INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE:

bouw:

vastgoed 1

elektromechanica:

elektromechanica I

hout 1

bouwkunde:

bouwkunde 2

landmeten 2

elektriciteit:

elektriciteit 2

elektronica 2

elektromechanica 2

Grondgebied: gemeente Brugge

INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE:

lste cyclus industriële wetenschappen

Grondgebied: gemeente Hasselt

INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE:

bouwkunde:

bouwkunde 2

<Grondgebied: gemeente Hasselt

INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE

elektriciteit

elektriciteit 2>

(Decr. 19-04-1995)

131° Technisch Instituut Onze-Lieve-Vrouw

Sint-Amandstraat 92

9000 Gent

Grondgebied: gemeente Gent

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE:

secretariaatsbeheer:

secretariaat-talen I

ONDERWIJS:

opleiding secundair onderwijs-groep 1 1

(Decr. 16-04-1996)

132° Sociale Hogeschool Katholiek Vormingscentrum voor Maatschappelijk Werk

Sint-Annaplein 31

9000 Gent

Grondgebied: gemeente Gent

SOCIAAL-AGOGlSCH WERK:

sociaal werk:

maatschappelijk werk 1

personeelswerk 1

sociaal-cultureel werk 1

syndicaal werk 1

133° <Hoger Instituut voor Paramedische Beroepen Sint-Vincentius>

Sint-Lievenspoortstraat 143

9000 Gent

Grondgebied: gemeente Cent

GEZONDHEIDSZORG:

fysische behandelingen:

ergotherapie 1

kinesitherapie 1

podologie 1

logopedie en audiologie 1

verpleegkunde:

kinderverpleegkunde 1

psychiatrische verpleegkunde 1

sociale verpleegkunde 1

ziekenhuisverpleegkunde 1

vroedkunde 1

(Decr.19-04-1995)

134° Hoger Instituut voor Bedrijfsopleiding en Public Relations

Sint-Pietersnieuwstraat 160

9000 Gent

Grondgebied: gemeente Gent

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE:

bedrijfsbeheer:

accountancy-fiscaliteit 1

communicatiebeheer:

bedrijfscommunicatie I

pers en voorlichting 1

l35° Technisch Instituut Onze-Lieve-Vrouw

Tweebruggenstraat 55

9000 Gent

Grondgebied: gemeente Gent

ONDERWIJS:

opleiding secundair onderwijs-groep 1 1

(Decr. 16-04-1996)

136° Industriële Hogeschool van het Gemeenschapsonderwijs C.T.L.

Voskenslaan 270

9000 Gent

Grondgebied: gemeente Gent

GEZONDHEIDSZORG:

laboratorium- en voedingstechnologie:

medische laboratoriumtechnologie 1

INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE:

chemie:

chemie l

biochemie 1

milieuzorg 1

procestechnieken 1

confectie 1

textiel 1

chemie:

biochemie 2

chemie 2

textiel 2

BIOTECHNIEK:

landbouw- en biotechnologie:

landbouw 2

landbouw- en voedingsindustrieën 2

tuinbouw 2

Grondgebied: gemeente Aalst

INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE:

elektromechanica:

bedrijfsmechanisatie 1

klimatisatie 1

lste cyclus industriële wetenschappen

Grondgebied: gemeente Vilvoorde

<...>

BIOTECHNIEK:

landbouw- en biotechnologie:

tuinbouw 2

(Decr. 19-04-1995)

137° Hoger Architectuurinstituut SintLucas

Zwartezustersstraat 34

9000 Gent

Grondgebied: gemeente Gent

ARCHITECTUUR:

architectuur 2

interieurarchitectuur 2

138° Hoger Architectuurinstituut Sint-Lucas

Paleizenstraat 65-67

1210 Brussel

Grondgebied: de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

ARCHITECTUUR:

architectuur 2

139° Hoger Instituut voor Beeldende Kunsten Sint-Lucas

Zwartezustersstraat 34

9000 Gent

Grondgebied: gemeente Gent

AUDIOVISUELE EN BEELDENDE KUNST:

beeldende kunst:

driedimensionale vormgeving 2

grafische en reclamevormgeving 2

mode-, textiel- en toneelkostuumontwerpen 2

vrije kunsten 2

140° Hoger Instituut voor Grafisch Onderwijs

Industrieweg 228

9030 Gent

Grondgebied: gemeente Gent

INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE:

grafische bedrijven:

grafische bedrijven 1

141° Normaalschool Onze-Lieve-Vrouw-Visitatie

Visitatiestraat 3

9040 Gent

Grondgebied: gemeente Gent

ONDERWIJS:

leraar kleuteronderwijs 1

leraar lager onderwijs 1

(Decr. 16-04-1996)

142° Hoger Instituut voor Land en Tuinbouw van het Gemeenschapsonderwijs

Brusselsesteenweg 165

9090 Melle

Grondgebied: gemeente Melle

ARCHITECTUUR:

landschap en tuinvormgeving 1

BIOTECHNIEK:

landbouw- en biotechnologie 1

143° Normaalschool Sancta Maria

Kaatsspelplein 6

9600 Ronse

Grondgebied: gemeente Ronse

ONDERWIJS:

leraar kleuteronderwijs 1

leraar lager onderwijs 1

(Decr. 16-04-1996)

144° Hoger Instituut Maria Middelares

Hospitaalstraat 23

9100 Sint-Niklaas

Grondgebied: gemeente Sint-Niklaas

GEZONDHEIDSZORG:

verpleegkunde:

psychiatrische verpleegkunde 1

sociale verpleegkunde 1

ziekenhuisverpleegkunde 1

vroedkunde 1

BIOTECHNIEK:

landbouw- en biotechnologie 1

INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN:

facilitaire dienstverlening 1

145° Bisschoppelijke Normaalschool Onze-Lieve-Vrouw-Presentatie

Plezantstraat 135

9100 Sint-Niklaas

Grondgebied: gemeente Sint-Niklaas

ONDERWIJS:

leraar lager onderwijs 1

opleiding secundair onderwijs-groep 1 1

(Decr. 16-04-1996)

146° Sint-Andreasinstituut Normaalschool

Garenmarkt 8

8000 Brugge

Grondgebied: gemeente Brugge

ONDERWIJS:

leraar kleuteronderwijs 1

leraar lager onderwijs 1

opleiding secundair onderwijs-groep 1 1

(Decr. 16-04-1996)

147° Sint-Jansinstituut voor Verpleegkunde

Oostmeers 27

8000 Brugge

Grondgebied: gemeente Brugge

GEZONDHEIDSZORG:

verpleegkunde:

kinderverpleegkunde I

psychiatrische verpleegkunde l

sociale verpleegkunde 1

ziekenhuisverpleegkunde 1

vroedkunde 1

148° Technisch Instituut Heilige Familie

Oude Zak 34

8000 Brugge

Grondgebied: gemeente Brugge

ONDERWIJS:

opleiding secundair onderwijs-groep 1 1

(Decr. 16-04-1996)

149° Hoger Pedagogisch Instituut van het Gemeenschapsonderwijs

Sint-Jorisstraat 71

8000 Brugge

Grondgebied: gemeente Brugge

<ONDERWIJS:

leraar kleuteronderwijs 1

leraar lager onderwijs 1>

opleiding secundair onderwijs-groep 1 1

(Decr. 19-04-1995)

(Decr. 16-04-1996)

150° Instituut voor Hoger Onderwijs van het Gemeenschapsonderwijs

<Rijselstraat 5>

8200 Brugge

Grondgebied: gemeente Brugge

ARCHITECTUUR:

architectassistentie 1

GEZONDHEIDSZORG:

fysische behandelingen:

kinesitherapie 1

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE:

bedrijfsbeheer:

accountancy-fiscaliteit 1

expeditie, distributie en transport 1

marketing 1

secretariaatsbeheer:

secretariaat-talen 1

toegepaste informatica 1

(Decr. 19-04-1995)

151° Hoger Technisch Instituut

Spoorwegstraat 12

8200 Brugge

Grondgebied: gemeente Brugge

GEZONDHEIDSZORG:

fysische behandelingen:

ergotherapie 1

kinesitherapie 1

<logopedie en audiologie

logopedie 1

audiologie 1>

laboratorium- en voedingstechnologie:

medische laboratoriumtechnologie 1

voedings- en dieetkunde 1

(Decr. 08-07-1996)

<HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE:

bedrijfsbeheer:

accountancy-fiscaliteit 1

beheer, toerisme en recreatie 1

hotelbeheer 1

secretariaatsbeheer:

secretariaat-talen 1

zakelijk vertalen en tolken 1>

(Decr. 19-04-1995)

INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE:

chemie:

chemie 1

152° Instituut voor Psycho-Sociale Opleiding

Doorniksesteenweg 145

8500 Kortrijk

Grondgebied: gemeente Kortrijk

SOCIAAL-AGOGlSCH WERK:

orthopedagogie 1

sociaal werk:

assistent in de psychologie 1

maatschappelijk werk 1

personeelswerk 1

sociaal-cultureel werk 1

153° Hoger Instituut voor Verpleegkunde Maria-Middelares

Doorniksesteenweg 145

8500 Kortrijk

Grondgebied: gemeente Kortrijk

GEZONDHEIDSZORG:

verpleegkunde:

kinderverpleegkunde 1

psychiatrische verpleegkunde 1

sociale verpleegkunde 1

ziekenhuisverpleegkunde 1

vroedkunde 1

154° Hoger Handels- en Taleninstituut

Doorniksesteenweg 145

8500 Kortrijk

Grondgebied: gemeente Kortrijk

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE:

bedrijfsbeheer:

accountancy-fiscaliteit 1

expeditie, distributie en transport 1

marketing 1

secretariaatsbeheer:

secretariaat-talen 1

155° Vrije Hogeschool voor Technologie en Informatica

Doorniksesteenweg 145

8500 Kortrijk

Grondgebied: gemeente Kortrijk

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE:

toegepaste informatica 1

INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE:

elektriciteit:

elektriciteit 1

elektronica 1

elektromechanica:

klimatisatie 1

mechanica:

automechanica 1

mechanica 1

156° Provinciale Industriële Hogeschool

Graaf Karel De Goedelaan 5

8500 Kortrijk

Grondgebied: gemeente Kortrijk

INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE:

chemie:

biochemie 2

chemie 2

elektriciteit:

elektriciteit 2

elektronica 2

industrieel ontwerpen 2

milieukunde 2

157° Hoger Instituut voor Economisch, Paramedisch en Sociaal Hoger Onderwijs van het

Gemeenschapsonderwijs

Renaat De Rudderlaan 6

8500 Kortrijk

Grondgebied: gemeente Kortrijk

GEZONDHEIDSZORG:

fysische behandelingen:

ergotherapie 1

kinesitherapie 1

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE:

beheer, toerisme en recreatie 1

communicatiebeheer:

bedrijfscommunicatie 1

pers en voorlichting 1

secretariaatsbeheer:

zakelijk vertalen en tolken 1

secretariaat-talen 1

SOCIAAL-AGOGlSCH WERK:

sociaal werk:

maatschappelijke advisering 1

maatschappelijk werk 1

sociaal-cultureel werk 1

158° Hoger Instituut voor Paramedische Beroepen van het Gemeenschapsonderwijs

Leffingestraat 1

8400 Oostende

Grondgebied: gemeente Oostende

GEZONDHEIDSZORG:

verpleegkunde:

psychiatrische verpleegkunde 1

sociale verpleegkunde 1

ziekenhuisverpleegkunde 1

vroedkunde 1

HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE:

secretariaatsbeheer:

medisch secretariaat 1

SOCIAAL-AGOGlSCH WERK:

sociaal werk:

assistent in de psychologie 1

159° Hoger Technisch Instituut

Zeedijk 101

8400 Oostende

Grondgebied: gemeente Oostende

INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE:

elektriciteit:

elektronica 1

elektromechanica:

bedrijfsmechanisatie 1

elektromechanica 1

meet en regeltechniek 1

luchtvaart 1

160° Katholieke Industriële Hogeschool West-Vlaanderen

Zeedijk 101

8400 Oostende

Grondgebied: gemeente Oostende

INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE:

bouwkunde:

bouwkunde 2

landmeten 2

chemie:

chemie 2

biochemie 2

elektriciteit:

elektriciteit 2

elektronica 2

elektromechanica 2

Grondgebied: gemeente Kortrijk

INDUSTRIËLE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE:

lste cyclus industriële wetenschappen

161° Hoger Katholiek Onderwijs Roeselare

Wilgenstraat 32

8800 Roeselare

Grondgebied: gemeente Roeselare

GEZONDHEIDSZORG:

verpleegkunde:

kinderverpleegkunde 1

psychiatrische verpleegkunde 1

sociale verpleegkunde 1

ziekenhuisverpleegkunde 1

BIOTECHNIEK:

landbouw- en biotechnologie I

162° Gesubsidieerde Vrije Normaalschool

Hulstplein 32

8700 Tielt

Grondgebied: gemeente Tielt

ONDERWIJS:

leraar kleuteronderwijs 1

leraar lager onderwijs 1

opleiding secundair onderwijs-groep 1 1

(Decr. 16-04-1996)

163° Sint-Jozefsinstituut Normaalschool

Bruggestraat 23

8820 Torhout

Grondgebied: gemeente Torhout

ONDERWIJS:

leraar lager onderwijs l

opleiding secundair onderwijs-groep 1 1

(Decr. 16-04-1996)